Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. ronken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ronken from Dutch to Swedish

ronken:

ronken verbe (ronk, ronkt, ronkte, ronkten, geronkt)

  1. ronken (snorren; zagen; knorren)
    snarka
    • snarka verbe (snarkar, snarkade, snarkat)

Conjugations for ronken:

o.t.t.
  1. ronk
  2. ronkt
  3. ronkt
  4. ronken
  5. ronken
  6. ronken
o.v.t.
  1. ronkte
  2. ronkte
  3. ronkte
  4. ronkten
  5. ronkten
  6. ronkten
v.t.t.
  1. heb geronkt
  2. hebt geronkt
  3. heeft geronkt
  4. hebben geronkt
  5. hebben geronkt
  6. hebben geronkt
v.v.t.
  1. had geronkt
  2. had geronkt
  3. had geronkt
  4. hadden geronkt
  5. hadden geronkt
  6. hadden geronkt
o.t.t.t.
  1. zal ronken
  2. zult ronken
  3. zal ronken
  4. zullen ronken
  5. zullen ronken
  6. zullen ronken
o.v.t.t.
  1. zou ronken
  2. zou ronken
  3. zou ronken
  4. zouden ronken
  5. zouden ronken
  6. zouden ronken
diversen
  1. ronk!
  2. ronkt!
  3. geronkt
  4. ronkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ronken:

NounRelated TranslationsOther Translations
snarka snurken
VerbRelated TranslationsOther Translations
snarka knorren; ronken; snorren; zagen snurken

Wiktionary Translations for ronken:


Cross Translation:
FromToVia
ronken surra vrombirproduire une sorte de bourdonnement, de ronflement dû à un mouvement très rapide de rotation, d’agitation.