Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. schiften:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for schiften from Dutch to Swedish

schiften:

schiften verbe (schift, schiftte, schiftten, geschift)

  1. schiften (sorteren; rangeren; uitzoeken; ordenen)
    sortera; ordna; reda ut; rangera
    • sortera verbe (sorterar, sorterade, sorterat)
    • ordna verbe (ordnar, ordnade, ordnat)
    • reda ut verbe (reder ut, redde ut, rett ut)
    • rangera verbe (rangerar, rangerade, rangerat)
  2. schiften (selecteren; kiezen; uitzoeken; )
    välja; föredra; ta; ta ut
    • välja verbe (väljer, valde, valt)
    • föredra verbe (föredraer, föredrog, föredragit)
    • ta verbe (tar, tog, tagit)
    • ta ut verbe (tar ut, tog ut, tagit ut)
  3. schiften (verzuren; zuur worden)
    surna; bli sur
    • surna verbe (surnar, surnade, surnat)
    • bli sur verbe (blir sur, blev sur, blivit sur)

Conjugations for schiften:

o.t.t.
  1. schift
  2. schift
  3. schift
  4. schiften
  5. schiften
  6. schiften
o.v.t.
  1. schiftte
  2. schiftte
  3. schiftte
  4. schiftten
  5. schiftten
  6. schiftten
v.t.t.
  1. heb geschift
  2. hebt geschift
  3. heeft geschift
  4. hebben geschift
  5. hebben geschift
  6. hebben geschift
v.v.t.
  1. had geschift
  2. had geschift
  3. had geschift
  4. hadden geschift
  5. hadden geschift
  6. hadden geschift
o.t.t.t.
  1. zal schiften
  2. zult schiften
  3. zal schiften
  4. zullen schiften
  5. zullen schiften
  6. zullen schiften
o.v.t.t.
  1. zou schiften
  2. zou schiften
  3. zou schiften
  4. zouden schiften
  5. zouden schiften
  6. zouden schiften
en verder
  1. ben geschift
  2. bent geschift
  3. is geschift
  4. zijn geschift
  5. zijn geschift
  6. zijn geschift
diversen
  1. schift!
  2. schift!
  3. geschift
  4. schiftend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schiften:

NounRelated TranslationsOther Translations
bli sur schifting; verzuring
välja selecteren; uitzoeken
VerbRelated TranslationsOther Translations
bli sur schiften; verzuren; zuur worden
föredra kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften iemand begunstigen; prefereren; selectie toepassen; uitverkiezen; verkiezen; voorschuiven; voortrekken
ordna ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken afspreken; archiveren; arrangeren; bedisselen; bevelen; bewaren; classificeren; dicteren; gebieden; gelasten; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; inrichten; installeren; op orde brengen; opbergen; opslaan; rangordenen; rangschikken; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schikken; voorschrijven
rangera ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken
reda ut ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uit de war halen; uit elkaar halen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
sortera ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken classificeren; ficheren; rangschikken; sorteren; voorsorteren
surna schiften; verzuren; zuur worden
ta kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; halen; naartoe brengen; nemen; pakken; vastklampen; vastpakken; welgevallen
ta ut kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften naar buiten halen; uithalen; uitnemen
välja kiezen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften kiezen; opteren; selectie toepassen; uitverkiezen; verkiezen

Wiktionary Translations for schiften:


Cross Translation:
FromToVia
schiften dela; splittra; söndra separate — divide itself into separate pieces or substances
schiften separera séparerdésunir des parties d’un même tout qui étaient joindre.