Summary


Dutch

Detailed Translations for strijken from Dutch to Swedish

strijken:

strijken verbe (strijk, strijkt, streek, streken, gestreken)

  1. strijken (gladstrijken)
    stryka; pressa
    • stryka verbe (stryker, strök, strukit)
    • pressa verbe (pressar, pressade, pressat)

Conjugations for strijken:

o.t.t.
  1. strijk
  2. strijkt
  3. strijkt
  4. strijken
  5. strijken
  6. strijken
o.v.t.
  1. streek
  2. streek
  3. streek
  4. streken
  5. streken
  6. streken
v.t.t.
  1. heb gestreken
  2. hebt gestreken
  3. heeft gestreken
  4. hebben gestreken
  5. hebben gestreken
  6. hebben gestreken
v.v.t.
  1. had gestreken
  2. had gestreken
  3. had gestreken
  4. hadden gestreken
  5. hadden gestreken
  6. hadden gestreken
o.t.t.t.
  1. zal strijken
  2. zult strijken
  3. zal strijken
  4. zullen strijken
  5. zullen strijken
  6. zullen strijken
o.v.t.t.
  1. zou strijken
  2. zou strijken
  3. zou strijken
  4. zouden strijken
  5. zouden strijken
  6. zouden strijken
en verder
  1. ben gestreken
  2. bent gestreken
  3. is gestreken
  4. zijn gestreken
  5. zijn gestreken
  6. zijn gestreken
diversen
  1. strijk!
  2. strijkt!
  3. gestreken
  4. strijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for strijken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
pressa gladstrijken; strijken aandrukken; dichtknijpen; dringen; duwen; knellen; leegknijpen; oppersen; persen; ronselen; strak zitten; uitpersen; vastdrukken
stryka gladstrijken; strijken

Related Definitions for "strijken":

  1. er zachtjes overheen gaan1
    • ik streek met mijn hand langs zijn wang1
  2. glad maken met een heet ijzer1
    • dit overhemd moet gestreken worden1
  3. laten zakken1
    • vanwege de harde wind moesten we de zeilen strijken1

Wiktionary Translations for strijken:


Cross Translation:
FromToVia
strijken stryka iron — to pass an iron over clothing
strijken strykning ironing — act of pressing clothes with an iron
strijken stryka stroke — to move one's hand or an object over the surface of
strijken förnedra; förödmjuka abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
strijken sänka; slå ned; fälla; stämma ned; göra lägre; sjunka; falla; avtaga; böja sig baisser — À trier