Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. toepassen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for toepassen from Dutch to Swedish

toepassen:

toepassen verbe (pas toe, past toe, paste toe, pasten toe, toegepast)

  1. toepassen (benutten; gebruiken; aanwenden; aangrijpen)
    använda; nyttja; tillgodogöra sig
    • använda verbe (använder, använde, använt)
    • nyttja verbe (nyttjar, nyttjade, nyttjat)
    • tillgodogöra sig verbe (tillgodogör sig, tillgodogjorde sig, tillgodogjort sig)
  2. toepassen (gebruik maken van; gebruiken; benutten; aanwenden)
    använda sig utav
  3. toepassen (bezigen; gebruiken; aanwenden)
    använda; applicera
    • använda verbe (använder, använde, använt)
    • applicera verbe (applicerar, applicerade, applicerat)
  4. toepassen
    använda
    • använda verbe (använder, använde, använt)
  5. toepassen
    applicera
    • applicera verbe (applicerar, applicerade, applicerat)

Conjugations for toepassen:

o.t.t.
  1. pas toe
  2. past toe
  3. past toe
  4. passen toe
  5. passen toe
  6. passen toe
o.v.t.
  1. paste toe
  2. paste toe
  3. paste toe
  4. pasten toe
  5. pasten toe
  6. pasten toe
v.t.t.
  1. heb toegepast
  2. hebt toegepast
  3. heeft toegepast
  4. hebben toegepast
  5. hebben toegepast
  6. hebben toegepast
v.v.t.
  1. had toegepast
  2. had toegepast
  3. had toegepast
  4. hadden toegepast
  5. hadden toegepast
  6. hadden toegepast
o.t.t.t.
  1. zal toepassen
  2. zult toepassen
  3. zal toepassen
  4. zullen toepassen
  5. zullen toepassen
  6. zullen toepassen
o.v.t.t.
  1. zou toepassen
  2. zou toepassen
  3. zou toepassen
  4. zouden toepassen
  5. zouden toepassen
  6. zouden toepassen
en verder
  1. ben toegepast
  2. bent toegepast
  3. is toegepast
  4. zijn toegepast
  5. zijn toegepast
  6. zijn toegepast
diversen
  1. pas toe!
  2. past toe!
  3. toegepast
  4. toepassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toepassen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
använda aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; gelden; hanteren; inspannen; moeite geven; omleggen; opmaken; praktiseren; profiteren; solliciteren; sport uitoefenen; utiliseren; van kracht zijn; verbruiken
använda sig utav aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen woekeren
applicera aanwenden; bezigen; gebruiken; toepassen gelden; van kracht zijn
nyttja aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; utiliseren
tillgodogöra sig aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen
- benutten; gebruiken

Synonyms for "toepassen":


Related Definitions for "toepassen":

  1. er zo mee omgaan dat je er wat aan hebt1
    • ik weet niet hoe ik dit computerprogramma moet toepassen1

Wiktionary Translations for toepassen:


Cross Translation:
FromToVia
toepassen implementera implement — bring about
toepassen använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.

External Machine Translations:

Related Translations for toepassen