Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. toetakelen:


Dutch

Detailed Translations for toetakelen from Dutch to Swedish

toetakelen:

toetakelen verbe (takel toe, takelt toe, takelde toe, takelden toe, toegetakeld)

  1. toetakelen (afranselen; aftuigen; aframmelen; in elkaar timmeren; afrossen)
    klå upp; spöa
    • klå upp verbe (klår upp, klådde upp, klått upp)
    • spöa verbe (spöar, spöade, spöat)
  2. toetakelen (in elkaar slaan)
    göra illa; klippa till
    • göra illa verbe (gör illa, gjorde illa, gjort illa)
    • klippa till verbe (klipper till, klippte till, klippt till)

Conjugations for toetakelen:

o.t.t.
  1. takel toe
  2. takelt toe
  3. takelt toe
  4. takelen toe
  5. takelen toe
  6. takelen toe
o.v.t.
  1. takelde toe
  2. takelde toe
  3. takelde toe
  4. takelden toe
  5. takelden toe
  6. takelden toe
v.t.t.
  1. heb toegetakeld
  2. hebt toegetakeld
  3. heeft toegetakeld
  4. hebben toegetakeld
  5. hebben toegetakeld
  6. hebben toegetakeld
v.v.t.
  1. had toegetakeld
  2. had toegetakeld
  3. had toegetakeld
  4. hadden toegetakeld
  5. hadden toegetakeld
  6. hadden toegetakeld
o.t.t.t.
  1. zal toetakelen
  2. zult toetakelen
  3. zal toetakelen
  4. zullen toetakelen
  5. zullen toetakelen
  6. zullen toetakelen
o.v.t.t.
  1. zou toetakelen
  2. zou toetakelen
  3. zou toetakelen
  4. zouden toetakelen
  5. zouden toetakelen
  6. zouden toetakelen
en verder
  1. ben toegetakeld
  2. bent toegetakeld
  3. is toegetakeld
  4. zijn toegetakeld
  5. zijn toegetakeld
  6. zijn toegetakeld
diversen
  1. takel toe!
  2. takelt toe!
  3. toegetakeld
  4. toetakelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toetakelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
göra illa pijn doen; zeer doen
klippa till handslag; inrukken; ophoepelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
göra illa in elkaar slaan; toetakelen aandoen; benadelen; duperen; knauwen; krenken; kwaad doen; kwetsen; nadeel toebrengen; pijn bezorgen; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen
klippa till in elkaar slaan; toetakelen
klå upp aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen aflikken; afranselen; billekoek geven; een pak slaag geven; iemand toetakelen; knuppelen; likken; ranselen
spöa aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen afranselen; iemand toetakelen

External Machine Translations:

Related Translations for toetakelen