Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitglijden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitglijden from Dutch to Swedish

uitglijden:

uitglijden verbe (glij uit, glijt uit, glee uit, gleeen uit, uitgegleden)

  1. uitglijden (slippen)
    glida av
    • glida av verbe (glider av, gled av, glidit av)
  2. uitglijden (onderuitgaan; uitschuiven; slippen; )
    falla över
    • falla över verbe (faller över, föll över, fallit över)

Conjugations for uitglijden:

o.t.t.
  1. glij uit
  2. glijt uit
  3. glijt uit
  4. glijen uit
  5. glijen uit
  6. glijen uit
o.v.t.
  1. glee uit
  2. glee uit
  3. glee uit
  4. gleeen uit
  5. gleeen uit
  6. gleeen uit
v.t.t.
  1. ben uitgegleden
  2. bent uitgegleden
  3. is uitgegleden
  4. zijn uitgegleden
  5. zijn uitgegleden
  6. zijn uitgegleden
v.v.t.
  1. was uitgegleden
  2. was uitgegleden
  3. was uitgegleden
  4. waren uitgegleden
  5. waren uitgegleden
  6. waren uitgegleden
o.t.t.t.
  1. zal uitglijden
  2. zult uitglijden
  3. zal uitglijden
  4. zullen uitglijden
  5. zullen uitglijden
  6. zullen uitglijden
o.v.t.t.
  1. zou uitglijden
  2. zou uitglijden
  3. zou uitglijden
  4. zouden uitglijden
  5. zouden uitglijden
  6. zouden uitglijden
diversen
  1. glij uit!
  2. glijt uit!
  3. uitgegleden
  4. uitglijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitglijden [znw.] nom

  1. uitglijden
  2. uitglijden (wegglijden)

Translation Matrix for uitglijden:

NounRelated TranslationsOther Translations
glida bort uitglijden; wegglijden afschuiven; wegschuiven
glidande uitglijden geglij; slippen
VerbRelated TranslationsOther Translations
falla över onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten
glida av slippen; uitglijden afdalen; naarbeneden glijden

Wiktionary Translations for uitglijden:


Cross Translation:
FromToVia
uitglijden halka slide — to lose balance
uitglijden halka slip — to lose one's traction