Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitschelden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitschelden from Dutch to Swedish

uitschelden:

uitschelden verbe (scheld uit, scheldt uit, schold uit, scholden uit, uitgescholden)

  1. uitschelden (beschimpen)
    håna; skymfa; vara spydig mot
    • håna verbe (hånar, hånade, hånat)
    • skymfa verbe (skymfar, skymfade, skymfat)
    • vara spydig mot verbe (är spydig mot, var spydig mot, varit spydig mot)
  2. uitschelden (uitfoeteren; uitkafferen; uitvloeken)
    skälla ut; gräla på
    • skälla ut verbe (skäller ut, skällde ut, skällt ut)
    • gräla på verbe (grälar på, grälade på, grälat på)
  3. uitschelden (schelden; beledigen; uitjouwen; uitmaken voor)
    kalla någon namn
    • kalla någon namn verbe (kallar någon namn, kallade någon namn, kallat någon namn)

Conjugations for uitschelden:

o.t.t.
  1. scheld uit
  2. scheldt uit
  3. scheldt uit
  4. schelden uit
  5. schelden uit
  6. schelden uit
o.v.t.
  1. schold uit
  2. schold uit
  3. schold uit
  4. scholden uit
  5. scholden uit
  6. scholden uit
v.t.t.
  1. heb uitgescholden
  2. hebt uitgescholden
  3. heeft uitgescholden
  4. hebben uitgescholden
  5. hebben uitgescholden
  6. hebben uitgescholden
v.v.t.
  1. had uitgescholden
  2. had uitgescholden
  3. had uitgescholden
  4. hadden uitgescholden
  5. hadden uitgescholden
  6. hadden uitgescholden
o.t.t.t.
  1. zal uitschelden
  2. zult uitschelden
  3. zal uitschelden
  4. zullen uitschelden
  5. zullen uitschelden
  6. zullen uitschelden
o.v.t.t.
  1. zou uitschelden
  2. zou uitschelden
  3. zou uitschelden
  4. zouden uitschelden
  5. zouden uitschelden
  6. zouden uitschelden
en verder
  1. ben uitgescholden
  2. bent uitgescholden
  3. is uitgescholden
  4. zijn uitgescholden
  5. zijn uitgescholden
  6. zijn uitgescholden
diversen
  1. scheld uit!
  2. scheldt uit!
  3. uitgescholden
  4. uitscheldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitschelden:

NounRelated TranslationsOther Translations
håna schimpscheut
skälla ut afsnauwen; uitvallen tegen
VerbRelated TranslationsOther Translations
gräla på uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken beknorren
håna beschimpen; uitschelden afgeven op; beschimpen; bespotten; laten passeren; schamperen; smaden; smalen; versmaden
kalla någon namn beledigen; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden
skymfa beschimpen; uitschelden smaden; smalen; voor het hoofd stoten
skälla ut uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken intimideren; ringeloren; tiranniseren; uitbrander geven
vara spydig mot beschimpen; uitschelden

Related Definitions for "uitschelden":

  1. scheldwoorden naar hem roepen1
    • zij schold hem uit voor sufferd1

Wiktionary Translations for uitschelden:


Cross Translation:
FromToVia
uitschelden skälla ut lambaste — to scold or verbally reprimand