Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. verleren:


Dutch

Detailed Translations for verleren from Dutch to Swedish

verleren:

verleren verbe (verleer, verleert, verleerde, verleerden, verleerd)

  1. verleren
    glömma
    • glömma verbe (glömmar, glömde, glömt)

Conjugations for verleren:

o.t.t.
  1. verleer
  2. verleert
  3. verleert
  4. verleren
  5. verleren
  6. verleren
o.v.t.
  1. verleerde
  2. verleerde
  3. verleerde
  4. verleerden
  5. verleerden
  6. verleerden
v.t.t.
  1. ben verleerd
  2. bent verleerd
  3. is verleerd
  4. zijn verleerd
  5. zijn verleerd
  6. zijn verleerd
v.v.t.
  1. was verleerd
  2. was verleerd
  3. was verleerd
  4. waren verleerd
  5. waren verleerd
  6. waren verleerd
o.t.t.t.
  1. zal verleren
  2. zult verleren
  3. zal verleren
  4. zullen verleren
  5. zullen verleren
  6. zullen verleren
o.v.t.t.
  1. zou verleren
  2. zou verleren
  3. zou verleren
  4. zouden verleren
  5. zouden verleren
  6. zouden verleren
diversen
  1. verleer!
  2. verleert!
  3. verleerd
  4. verlerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verleren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
glömma verleren aan iemands aandacht ontgaan; ontgaan