Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. vlijen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vlijen from Dutch to Swedish

vlijen:

vlijen verbe (vlij, vlijt, vlijde, vlijden, gevlijd)

  1. vlijen
    lägga ner
    • lägga ner verbe (lägger ner, lade ner, lagt ner)

Conjugations for vlijen:

o.t.t.
  1. vlij
  2. vlijt
  3. vlijt
  4. vlijen
  5. vlijen
  6. vlijen
o.v.t.
  1. vlijde
  2. vlijde
  3. vlijde
  4. vlijden
  5. vlijden
  6. vlijden
v.t.t.
  1. heb gevlijd
  2. hebt gevlijd
  3. heeft gevlijd
  4. hebben gevlijd
  5. hebben gevlijd
  6. hebben gevlijd
v.v.t.
  1. had gevlijd
  2. had gevlijd
  3. had gevlijd
  4. hadden gevlijd
  5. hadden gevlijd
  6. hadden gevlijd
o.t.t.t.
  1. zal vlijen
  2. zult vlijen
  3. zal vlijen
  4. zullen vlijen
  5. zullen vlijen
  6. zullen vlijen
o.v.t.t.
  1. zou vlijen
  2. zou vlijen
  3. zou vlijen
  4. zouden vlijen
  5. zouden vlijen
  6. zouden vlijen
diversen
  1. vlij!
  2. vlijt!
  3. gevlijd
  4. vlijend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vlijen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
lägga ner vlijen deponeren; leggen; neerleggen; neervlijen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten

Wiktionary Translations for vlijen:


Cross Translation:
FromToVia
vlijen lägga coucher — Coucher quelqu’un