Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. weerspreken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for weerspreken from Dutch to Swedish

weerspreken:

weerspreken verbe (weerspreek, weerspreekt, weersprak, weerspraken, weersproken)

  1. weerspreken (in tegenspraak zijn met; tegenspreken)
    protestera; tala emot
    • protestera verbe (protesterar, protesterade, protesterat)
    • tala emot verbe (talar emot, talade emot, talat emot)
  2. weerspreken (tegenspreken; protesteren; tegenwerpen)
    invända; göra invändningar; protestera

Conjugations for weerspreken:

o.t.t.
  1. weerspreek
  2. weerspreekt
  3. weerspreekt
  4. weerspreken
  5. weerspreken
  6. weerspreken
o.v.t.
  1. weersprak
  2. weersprak
  3. weersprak
  4. weerspraken
  5. weerspraken
  6. weerspraken
v.t.t.
  1. heb weersproken
  2. hebt weersproken
  3. heeft weersproken
  4. hebben weersproken
  5. hebben weersproken
  6. hebben weersproken
v.v.t.
  1. had weersproken
  2. had weersproken
  3. had weersproken
  4. hadden weersproken
  5. hadden weersproken
  6. hadden weersproken
o.t.t.t.
  1. zal weerspreken
  2. zult weerspreken
  3. zal weerspreken
  4. zullen weerspreken
  5. zullen weerspreken
  6. zullen weerspreken
o.v.t.t.
  1. zou weerspreken
  2. zou weerspreken
  3. zou weerspreken
  4. zouden weerspreken
  5. zouden weerspreken
  6. zouden weerspreken
diversen
  1. weerspreek!
  2. weerspreekt!
  3. weersproken
  4. weersprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for weerspreken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
göra invändningar protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren
invända protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
protestera in tegenspraak zijn met; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken eisen; reclameren
tala emot in tegenspraak zijn met; tegenspreken; weerspreken

Wiktionary Translations for weerspreken:


Cross Translation:
FromToVia
weerspreken bestrida; ifrågasätta impugn — To verbally assault, especially to argue against an opinion, motive, or action
weerspreken dementera démentircontredire quelqu’un nier la véracité de ce qu’il affirmer.