Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. zwichten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zwichten from Dutch to Swedish

zwichten:

zwichten verbe (zwicht, zwichtte, zwichtten, gezwicht)

  1. zwichten
    ge efter för
    • ge efter för verbe (ger efter för, gav efter för, givit efter för)

Conjugations for zwichten:

o.t.t.
  1. zwicht
  2. zwicht
  3. zwicht
  4. zwichten
  5. zwichten
  6. zwichten
o.v.t.
  1. zwichtte
  2. zwichtte
  3. zwichtte
  4. zwichtten
  5. zwichtten
  6. zwichtten
v.t.t.
  1. ben gezwicht
  2. bent gezwicht
  3. is gezwicht
  4. zijn gezwicht
  5. zijn gezwicht
  6. zijn gezwicht
v.v.t.
  1. was gezwicht
  2. was gezwicht
  3. was gezwicht
  4. waren gezwicht
  5. waren gezwicht
  6. waren gezwicht
o.t.t.t.
  1. zal zwichten
  2. zult zwichten
  3. zal zwichten
  4. zullen zwichten
  5. zullen zwichten
  6. zullen zwichten
o.v.t.t.
  1. zou zwichten
  2. zou zwichten
  3. zou zwichten
  4. zouden zwichten
  5. zouden zwichten
  6. zouden zwichten
diversen
  1. zwicht!
  2. zwicht!
  3. gezwicht
  4. zwichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zwichten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ge efter för zwichten aanvaarden; accepteren; concessies doen; tegemoetkomen; voor lief nemen; welwillendheid tonen; zich laten gevallen

Wiktionary Translations for zwichten:


Cross Translation:
FromToVia
zwichten ge efter; vika sig einlenken — Einen Kompromiss eingehen, nachgeben
zwichten tveka barguigner — (familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité.
zwichten tveka hésiter — Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre.