Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. inseinen:


Dutch

Detailed Translations for inseinen from Dutch to German

inseinen:

inseinen verbe (sein in, seint in, seinde in, seinden in, ingeseind)

  1. inseinen
    benachrichtigen
    • benachrichtigen verbe (benachrichtige, benachrichtigst, benachrichtigt, benachrichtigte, benachrichtigtet, benachrichtigt)

Conjugations for inseinen:

o.t.t.
  1. sein in
  2. seint in
  3. seint in
  4. seinen in
  5. seinen in
  6. seinen in
o.v.t.
  1. seinde in
  2. seinde in
  3. seinde in
  4. seinden in
  5. seinden in
  6. seinden in
v.t.t.
  1. heb ingeseind
  2. hebt ingeseind
  3. heeft ingeseind
  4. hebben ingeseind
  5. hebben ingeseind
  6. hebben ingeseind
v.v.t.
  1. had ingeseind
  2. had ingeseind
  3. had ingeseind
  4. hadden ingeseind
  5. hadden ingeseind
  6. hadden ingeseind
o.t.t.t.
  1. zal inseinen
  2. zult inseinen
  3. zal inseinen
  4. zullen inseinen
  5. zullen inseinen
  6. zullen inseinen
o.v.t.t.
  1. zou inseinen
  2. zou inseinen
  3. zou inseinen
  4. zouden inseinen
  5. zouden inseinen
  6. zouden inseinen
en verder
  1. ben ingeseind
  2. bent ingeseind
  3. is ingeseind
  4. zijn ingeseind
  5. zijn ingeseind
  6. zijn ingeseind
diversen
  1. sein in!
  2. seint in!
  3. ingeseind
  4. inseinend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inseinen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
benachrichtigen inseinen attenderen; berichten; beschrijven; bewust maken; iets melden; informeren; kennisgeven van; mededelen; uiteenzetten; verhalen; vertellen; waarschuwen; wijzen; zeggen