Dutch

Detailed Translations for kleineren from Dutch to German

kleineren:

kleineren verbe (kleineer, kleineert, kleineerde, kleineerden, gekleineerd)

  1. kleineren (denigreren)
    schmälern; herabsetzen; herabwürdigen
    • schmälern verbe (schmälere, schmälerst, schmälert, schmälerte, schmälertet, geschmälert)
    • herabsetzen verbe (setze herab, setzt herab, setzte herab, setztet herab, herabgesetzt)

Conjugations for kleineren:

o.t.t.
  1. kleineer
  2. kleineert
  3. kleineert
  4. kleineren
  5. kleineren
  6. kleineren
o.v.t.
  1. kleineerde
  2. kleineerde
  3. kleineerde
  4. kleineerden
  5. kleineerden
  6. kleineerden
v.t.t.
  1. heb gekleineerd
  2. hebt gekleineerd
  3. heeft gekleineerd
  4. hebben gekleineerd
  5. hebben gekleineerd
  6. hebben gekleineerd
v.v.t.
  1. had gekleineerd
  2. had gekleineerd
  3. had gekleineerd
  4. hadden gekleineerd
  5. hadden gekleineerd
  6. hadden gekleineerd
o.t.t.t.
  1. zal kleineren
  2. zult kleineren
  3. zal kleineren
  4. zullen kleineren
  5. zullen kleineren
  6. zullen kleineren
o.v.t.t.
  1. zou kleineren
  2. zou kleineren
  3. zou kleineren
  4. zouden kleineren
  5. zouden kleineren
  6. zouden kleineren
en verder
  1. ben geklieneerd
  2. bent gekleineerd
  3. is gekleineerd
  4. zijn gekleineerd
  5. zijn gekleineerd
  6. zijn gekleineerd
diversen
  1. kleineer!
  2. kleineert!
  3. gekleineerd
  4. kleinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kleineren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
herabsetzen denigreren; kleineren achteruitgaan; achteruitzetten; afnemen; afprijzen; beperken; declineren; degraderen; in rang verlagen; inkrimpen; inperken; krimpen; lager maken; minder worden; minderen; reduceren; slinken; terugplaatsen; terugzetten; verkorten; verlagen; verminderen
herabwürdigen denigreren; kleineren
schmälern denigreren; kleineren achteruitgaan; afnemen; declineren; inkorten; korter maken; minder worden; terugdraaien; terugschroeven; verkorten

Wiktionary Translations for kleineren:


Cross Translation:
FromToVia
kleineren schmälern; herunterspielen; herabsetzen; klein reden; verniedlichen belittle — to knowingly say that something is smaller or less important than it actually is
kleineren verleumden; anschwärzen; verunglimpfen denigrate — to criticise so as to besmirch
kleineren verunglimpfen; verleumden; herabsetzen denigrate — to treat as worthless
kleineren Minimierung minimization — act of lowering something to its smallest value or extent
kleineren herabwürdigen vilify — denounce, belittle through speech
kleineren senken; absenken; herablassen; erniedrigen; entwürdigen; diskreditieren; in Misskredit bringen; in Verruf bringen; reduzieren; umbringen; verderben; streichen; demütigen abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.