Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aan wal gaan:


Dutch

Detailed Translations for aan wal gaan from Dutch to English

aan wal gaan:

aan wal gaan verbe (ga aan wal, gaat aan wal, ging aan wal, gingen aan wal, aan wal gegaan)

  1. aan wal gaan (aan land gaan; debarkeren; ontschepen)
    debark; to disembark; to go ashore
    • debark verbe
    • disembark verbe (disembarks, disembarked, disembarking)
    • go ashore verbe (goes ashore, went ashore, going ashore)

Conjugations for aan wal gaan:

o.t.t.
  1. ga aan wal
  2. gaat aan wal
  3. gaat aan wal
  4. gaan aan wal
  5. gaan aan wal
  6. gaan aan wal
o.v.t.
  1. ging aan wal
  2. ging aan wal
  3. ging aan wal
  4. gingen aan wal
  5. gingen aan wal
  6. gingen aan wal
v.t.t.
  1. ben aan wal gegaan
  2. bent aan wal gegaan
  3. is aan wal gegaan
  4. zijn aan wal gegaan
  5. zijn aan wal gegaan
  6. zijn aan wal gegaan
v.v.t.
  1. was aan wal gegaan
  2. was aan wal gegaan
  3. was aan wal gegaan
  4. waren aan wal gegaan
  5. waren aan wal gegaan
  6. waren aan wal gegaan
o.t.t.t.
  1. zal aan wal gaan
  2. zult aan wal gaan
  3. zal aan wal gaan
  4. zullen aan wal gaan
  5. zullen aan wal gaan
  6. zullen aan wal gaan
o.v.t.t.
  1. zou aan wal gaan
  2. zou aan wal gaan
  3. zou aan wal gaan
  4. zouden aan wal gaan
  5. zouden aan wal gaan
  6. zouden aan wal gaan
diversen
  1. ga aan wal!
  2. gaat aan wal!
  3. aan wal gegaan
  4. aan wal gaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aan wal gaan:

VerbRelated TranslationsOther Translations
debark aan land gaan; aan wal gaan; debarkeren; ontschepen ontvellen; stropen
disembark aan land gaan; aan wal gaan; debarkeren; ontschepen
go ashore aan land gaan; aan wal gaan; debarkeren; ontschepen

Related Translations for aan wal gaan