Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bevoorrechten:


Dutch

Detailed Translations for bevoorrechten from Dutch to English

bevoorrechten:

bevoorrechten verbe (bevoorrecht, bevoorrechtte, bevoorrechtten, bevoorrecht)

  1. bevoorrechten (voorrechten toekennen)
    to favour; to privilege; to give preference; favor
    • favour verbe, britannique (favours, favoured, favouring)
    • privilege verbe (privileges, privileged, privileging)
    • give preference verbe (gives preference, gave preference, giving preferende)
    • favor verbe, américain

Conjugations for bevoorrechten:

o.t.t.
  1. bevoorrecht
  2. bevoorrecht
  3. bevoorrecht
  4. bevoorrechten
  5. bevoorrechten
  6. bevoorrechten
o.v.t.
  1. bevoorrechtte
  2. bevoorrechtte
  3. bevoorrechtte
  4. bevoorrechtten
  5. bevoorrechtten
  6. bevoorrechtten
v.t.t.
  1. heb bevoorrecht
  2. hebt bevoorrecht
  3. heeft bevoorrecht
  4. hebben bevoorrecht
  5. hebben bevoorrecht
  6. hebben bevoorrecht
v.v.t.
  1. had bevoorrecht
  2. had bevoorrecht
  3. had bevoorrecht
  4. hadden bevoorrecht
  5. hadden bevoorrecht
  6. hadden bevoorrecht
o.t.t.t.
  1. zal bevoorrechten
  2. zult bevoorrechten
  3. zal bevoorrechten
  4. zullen bevoorrechten
  5. zullen bevoorrechten
  6. zullen bevoorrechten
o.v.t.t.
  1. zou bevoorrechten
  2. zou bevoorrechten
  3. zou bevoorrechten
  4. zouden bevoorrechten
  5. zouden bevoorrechten
  6. zouden bevoorrechten
diversen
  1. bevoorrecht!
  2. bevoorrecht!
  3. bevoorrecht
  4. bevoorrechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bevoorrechten:

NounRelated TranslationsOther Translations
favor begunstiging; bevoorrechting; dienst; gunst
favour begunstiging; bevoorrechting; dienst; gunst
privilege bevoegdheid; bevoorrechting; privilege; voorrecht
VerbRelated TranslationsOther Translations
favor bevoorrechten; voorrechten toekennen begunstigen; bevoordelen; iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken
favour bevoorrechten; voorrechten toekennen begunstigen; bevoordelen; iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken
give preference bevoorrechten; voorrechten toekennen begunstigen; bevoordelen; voorschuiven; voortrekken
privilege bevoorrechten; voorrechten toekennen