Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bij elkaar leggen:


Dutch

Detailed Translations for bij elkaar leggen from Dutch to English

bij elkaar leggen:

bij elkaar leggen verbe (leg bij elkaar, legt bij elkaar, legde bij elkaar, legden bij elkaar, bij elkaar gelegd)

  1. bij elkaar leggen
    to lay next to each other; place beside

Conjugations for bij elkaar leggen:

o.t.t.
  1. leg bij elkaar
  2. legt bij elkaar
  3. legt bij elkaar
  4. leggen bij elkaar
  5. leggen bij elkaar
  6. leggen bij elkaar
o.v.t.
  1. legde bij elkaar
  2. legde bij elkaar
  3. legde bij elkaar
  4. legden bij elkaar
  5. legden bij elkaar
  6. legden bij elkaar
v.t.t.
  1. heb bij elkaar gelegd
  2. hebt bij elkaar gelegd
  3. heeft bij elkaar gelegd
  4. hebben bij elkaar gelegd
  5. hebben bij elkaar gelegd
  6. hebben bij elkaar gelegd
v.v.t.
  1. had bij elkaar gelegd
  2. had bij elkaar gelegd
  3. had bij elkaar gelegd
  4. hadden bij elkaar gelegd
  5. hadden bij elkaar gelegd
  6. hadden bij elkaar gelegd
o.t.t.t.
  1. zal bij elkaar leggen
  2. zult bij elkaar leggen
  3. zal bij elkaar leggen
  4. zullen bij elkaar leggen
  5. zullen bij elkaar leggen
  6. zullen bij elkaar leggen
o.v.t.t.
  1. zou bij elkaar leggen
  2. zou bij elkaar leggen
  3. zou bij elkaar leggen
  4. zouden bij elkaar leggen
  5. zouden bij elkaar leggen
  6. zouden bij elkaar leggen
diversen
  1. leg bij elkaar!
  2. legt bij elkaar!
  3. bij elkaar gelegd
  4. bij elkaar leggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bij elkaar leggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
lay next to each other bij elkaar leggen
place beside bij elkaar leggen

External Machine Translations:

Related Translations for bij elkaar leggen