Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. druilen:
  2. druil:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for druilen from Dutch to English

druilen:

druilen verbe (druil, druilt, druilde, druilden, gedruild)

  1. druilen (miezeren)
    to drizzle; to rain
    • drizzle verbe (drizzles, drizzled, drizzling)
    • rain verbe (rains, rained, raining)
  2. druilen (talmen; hannesen; zeiken; )
    to procrastinate; to dawdle; to linger; to retard; to saunter; to tarry; to delay; to put off
    • procrastinate verbe (procrastinates, procrastinated, procrastinating)
    • dawdle verbe (dawdles, dawdled, dawdling)
    • linger verbe (lingers, lingered, lingering)
    • retard verbe (retards, retarded, retarding)
    • saunter verbe (saunters, sauntered, sauntering)
    • tarry verbe (tarries, tarried, tarrying)
    • delay verbe (delaies, delayed, delaying)
    • put off verbe (puts off, put off, putting off)

Conjugations for druilen:

o.t.t.
  1. druil
  2. druilt
  3. druilt
  4. druilen
  5. druilen
  6. druilen
o.v.t.
  1. druilde
  2. druilde
  3. druilde
  4. druilden
  5. druilden
  6. druilden
v.t.t.
  1. heb gedruild
  2. hebt gedruild
  3. heeft gedruild
  4. hebben gedruild
  5. hebben gedruild
  6. hebben gedruild
v.v.t.
  1. had gedruild
  2. had gedruild
  3. had gedruild
  4. hadden gedruild
  5. hadden gedruild
  6. hadden gedruild
o.t.t.t.
  1. zal druilen
  2. zult druilen
  3. zal druilen
  4. zullen druilen
  5. zullen druilen
  6. zullen druilen
o.v.t.t.
  1. zou druilen
  2. zou druilen
  3. zou druilen
  4. zouden druilen
  5. zouden druilen
  6. zouden druilen
diversen
  1. druil!
  2. druilt!
  3. gedruild
  4. druilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for druilen:

NounRelated TranslationsOther Translations
delay onderbreking; oponthoud; respijt; uitstel; verlet; vertraging
drizzle motregen
rain hemelwater; neerslag; regen
VerbRelated TranslationsOther Translations
dawdle aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen
delay aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; onderuitgaan; ophouden; slippen; talmen; temporiseren; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; vertragen; wegschieten; weifelen
drizzle druilen; miezeren
linger aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; blijven; blijven hangen; dralen; drentelen; dubben; talmen; teuten; toeven; treuzelen; vertoeven; verwijlen; weifelen
procrastinate aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; twijfelen; weifelen
put off aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; opschorten; opschuiven; rekken; twijfelen; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven; weifelen
rain druilen; miezeren regenen
retard aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren ophouden; rekken; temporiseren; vertragen
saunter aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren drentelen; flaneren; kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen
tarry aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dralen; drentelen; dubben; talmen; teuten; treuzelen; twijfelen; weifelen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
tarry teerachtig

Related Words for "druilen":


Wiktionary Translations for druilen:

druilen
verb
  1. soezen, suffen

druilen form of druil:

druil [de ~ (m)] nom

  1. de druil
    the moper

Translation Matrix for druil:

NounRelated TranslationsOther Translations
moper druil chagrijn; druiloortje; spelbreker

Related Words for "druil":


Wiktionary Translations for druil:

druil
noun
  1. scheepvaart|nld de achterste mast op een loggergetuigd schip