Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. geglansd:
  2. glanzen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for geglansd from Dutch to English

geglansd:

geglansd adj

  1. geglansd (geglaceerd)

Translation Matrix for geglansd:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
candied geglaceerd; geglansd geglaceerd; geglazuurd
glazed geglaceerd; geglansd geglaceerd; geglazuurd; glasachtig; glazig
glossy geglaceerd; geglansd glanzend
ModifierRelated TranslationsOther Translations
gleamed geglaceerd; geglansd
iced geglaceerd; geglansd geglaceerd; geglazuurd

geglansd form of glanzen:

glanzen verbe (glans, glanst, glansde, glansden, geglansd)

  1. glanzen (fonkelen; stralen; schijnen; )
    to shine; to twinkle; to sparkle; to flicker; to radiate; to shimmer; to flare; to give off light; to vibrate; to beam
    • shine verbe (shines, shined, shining)
    • twinkle verbe (twinkles, twinkled, twinkling)
    • sparkle verbe (sparkles, sparkled, sparkling)
    • flicker verbe (flickers, flickered, flickering)
    • radiate verbe (radiates, radiated, radiating)
    • shimmer verbe (shimmers, shimmered, shimmering)
    • flare verbe (flares, flared, flaring)
    • give off light verbe (gives off light, gave off light, giving off light)
    • vibrate verbe (vibrates, vibrated, vibrating)
    • beam verbe (beams, beamed, beaming)

Conjugations for glanzen:

o.t.t.
  1. glans
  2. glanst
  3. glanst
  4. glansen
  5. glansen
  6. glansen
o.v.t.
  1. glansde
  2. glansde
  3. glansde
  4. glansden
  5. glansden
  6. glansden
v.t.t.
  1. heb geglansd
  2. hebt geglansd
  3. heeft geglansd
  4. hebben geglansd
  5. hebben geglansd
  6. hebben geglansd
v.v.t.
  1. had geglansd
  2. had geglansd
  3. had geglansd
  4. hadden geglansd
  5. hadden geglansd
  6. hadden geglansd
o.t.t.t.
  1. zal glanzen
  2. zult glanzen
  3. zal glanzen
  4. zullen glanzen
  5. zullen glanzen
  6. zullen glanzen
o.v.t.t.
  1. zou glanzen
  2. zou glanzen
  3. zou glanzen
  4. zouden glanzen
  5. zouden glanzen
  6. zouden glanzen
en verder
  1. is geglansd
  2. zijn geglansd
diversen
  1. glans!
  2. glanst!
  3. geglansd
  4. glanzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

glanzen [het ~] nom

  1. het glanzen (glimmen)
    the shine; the gleam; the glow

Translation Matrix for glanzen:

NounRelated TranslationsOther Translations
beam balk; dwarsbalk; dwarshout; juk; kruishout; ritshout; straal; straalbundel; stralenbundel
flare fakkel; flambouw; lichtgranaat; lichtkogel; olifantspijp; signaalvlam; soulpijp; toorts; wijde broekspijp
flicker flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering; sprankeltje; vonkje
gleam glanzen; glimmen fonkeling; gefonkel; glans; glanslaag; glimp; glinstering; gloed; schijn; schijnsel; sterretje; straling; vleug; vleugje
glow glanzen; glimmen glans; gloed; gloeiing; schijn; schijnsel; straling
radiate licht verspreiden; schijnen
shine glanzen; glimmen flakkering; flikkering; fonkeling; geflikker; gefonkel; glans; glinstering; gloed; licht verspreiden; schijn; schijnen; schijnsel; schittering; straling
sparkle flakker; flakkering; flikkering; flonkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; gefonkel; glinstering; glitter; restjes; schijn; schittering; sprankelen; sprankjes; vonk
twinkle getintel; tinteling
VerbRelated TranslationsOther Translations
beam flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen blaken; glunderen; iets uitstralen; licht uitzenden; overzenden; stralen
flare flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
flicker flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen opflakkeren
give off light flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
glow blozen; gloeien; kleuren; rood worden
radiate flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen blaken; glunderen; iets uitstralen; licht uitzenden; stralen; straling uitzenden
shimmer flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen fonkelen; glinsteren; schitteren
shine flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen beschijnen; blaken; fonkelen; glimmen; glinsteren; glunderen; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; schitteren; stralen; verlichten
sparkle flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flonkeren; fonkelen; glimmen; glinsteren; kralen; mousseren; opbruisen; parelen; schitteren; sprankelen; tintelen; vonken; vonken schieten
twinkle flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flonkeren
vibrate flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen trillen; vibreren

Related Words for "glanzen":


Wiktionary Translations for glanzen:

glanzen
verb
  1. in zekere mate licht weerspiegelen of voortbrengen
glanzen
verb
  1. to have luster
  2. shine; glisten
  3. to reflect light

Cross Translation:
FromToVia
glanzen shine; glow briller — (term, sens étymologique, désormais inusité) S’agiter, aller de-ci de-là, frétiller d’impatience.

Related Translations for geglansd