Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. heupwiegen:


Dutch

Detailed Translations for heupwiegen from Dutch to English

heupwiegen:

heupwiegen verbe (heupwieg, heupwiegt, heupwiegde, heupwiegden, geheupwiegd)

  1. heupwiegen (heupzwaaien; heupwiebelen)

Conjugations for heupwiegen:

o.t.t.
  1. heupwieg
  2. heupwiegt
  3. heupwiegt
  4. heupwiegen
  5. heupwiegen
  6. heupwiegen
o.v.t.
  1. heupwiegde
  2. heupwiegde
  3. heupwiegde
  4. heupwiegden
  5. heupwiegden
  6. heupwiegden
v.t.t.
  1. heb geheupwiegd
  2. hebt geheupwiegd
  3. heeft geheupwiegd
  4. hebben geheupwiegd
  5. hebben geheupwiegd
  6. hebben geheupwiegd
v.v.t.
  1. had geheupwiegd
  2. had geheupwiegd
  3. had geheupwiegd
  4. hadden geheupwiegd
  5. hadden geheupwiegd
  6. hadden geheupwiegd
o.t.t.t.
  1. zal heupwiegen
  2. zult heupwiegen
  3. zal heupwiegen
  4. zullen heupwiegen
  5. zullen heupwiegen
  6. zullen heupwiegen
o.v.t.t.
  1. zou heupwiegen
  2. zou heupwiegen
  3. zou heupwiegen
  4. zouden heupwiegen
  5. zouden heupwiegen
  6. zouden heupwiegen
diversen
  1. heupwieg!
  2. heupwiegt!
  3. geheupwiegd
  4. heupwiegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

heupwiegen [znw.] nom

  1. heupwiegen (heupzwaaien)
    the hip throwing

Translation Matrix for heupwiegen:

NounRelated TranslationsOther Translations
hip throwing heupwiegen; heupzwaaien
VerbRelated TranslationsOther Translations
sway one's hips heupwiebelen; heupwiegen; heupzwaaien
wiggle one's hips heupwiebelen; heupwiegen; heupzwaaien