Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. kuur:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kuur from Dutch to English

kuur:

kuur [de ~] nom

  1. de kuur (nuk; luim; gril; bui)
    the quirk; the caprice; the whim; the mood; the spur of the moment; the fancy

Translation Matrix for kuur:

NounRelated TranslationsOther Translations
caprice bui; gril; kuur; luim; nuk aanval; bevlieging; impuls; luim; opwelling; prikkel; vlaag
fancy bui; gril; kuur; luim; nuk keuze; smaak; voorkeur; voorliefde
mood bui; gril; kuur; luim; nuk bui; geestesgesteldheid; geestestoestand; gemoedsgesteldheid; gemoedsstemming; gemoedstoestand; humeur; psychische toestand; stemming
quirk bui; gril; kuur; luim; nuk aanwensel; rarigheid; tic; zenuwtrek; zenuwtrekking
spur of the moment bui; gril; kuur; luim; nuk aanval; bevlieging; opwelling; vlaag
whim bui; gril; kuur; luim; nuk aanval; bevlieging; impuls; luim; opwelling; prikkel; vlaag
VerbRelated TranslationsOther Translations
fancy aanstaan; believen; goeddunken; houden van; lekker vinden; lusten; visualiseren

Related Words for "kuur":

  • kuren, kuurtje, kuurtjes

Wiktionary Translations for kuur:

kuur
noun
  1. een behandeling ter genezing van een ziekte of een ongezonde situatie (zoals een verslaving)
kuur
noun
  1. whimsy or fancy
  2. ludicrous act or behaviour
verb
  1. perform antics

Cross Translation:
FromToVia
kuur treatment; cure curesoin, souci. — En ce sens, il est surtout usité dans l’expression : n’avoir cure.