Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. ontpitten:


Dutch

Detailed Translations for ontpitten from Dutch to English

ontpitten:

ontpitten verbe (ontpit, ontpitte, ontpitten, ontpit)

  1. ontpitten (pitten)
    to stone
    • stone verbe (stones, stoned, stoning)

Conjugations for ontpitten:

o.t.t.
  1. ontpit
  2. ontpit
  3. ontpit
  4. ontpitten
  5. ontpitten
  6. ontpitten
o.v.t.
  1. ontpitte
  2. ontpitte
  3. ontpitte
  4. ontpitten
  5. ontpitten
  6. ontpitten
v.t.t.
  1. heb ontpit
  2. hebt ontpit
  3. heeft ontpit
  4. hebben ontpit
  5. hebben ontpit
  6. hebben ontpit
v.v.t.
  1. had ontpit
  2. had ontpit
  3. had ontpit
  4. hadden ontpit
  5. hadden ontpit
  6. hadden ontpit
o.t.t.t.
  1. zal ontpitten
  2. zult ontpitten
  3. zal ontpitten
  4. zullen ontpitten
  5. zullen ontpitten
  6. zullen ontpitten
o.v.t.t.
  1. zou ontpitten
  2. zou ontpitten
  3. zou ontpitten
  4. zouden ontpitten
  5. zouden ontpitten
  6. zouden ontpitten
en verder
  1. is ontpit
  2. zijn ontpit
diversen
  1. ontpit!
  2. ontpitt!
  3. ontpit
  4. ontpittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontpitten:

NounRelated TranslationsOther Translations
stone baksteen; binnenste van een vrucht; gesteente; kei; pit; rolsteen; rots; rotsblok; steen; vruchtenpit
VerbRelated TranslationsOther Translations
stone ontpitten; pitten met stenen bekogelen; stenigen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
stone stenen