Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opgelapt:
  2. oplappen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opgelapt from Dutch to English

opgelapt:

opgelapt adj

  1. opgelapt (versteld)

Translation Matrix for opgelapt:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
patched opgelapt; versteld

oplappen:

oplappen verbe (lap op, lapt op, lapte op, lapten op, opgelapt)

  1. oplappen (opkalefateren; opknappen; opvijzelen)
    to refurbish; to boost; jack up v; to pep up; to patch up
    • refurbish verbe (refurbishs, refurbished, refurbishing)
    • boost verbe (boosts, boosted, boosting)
    • jack up v verbe
    • pep up verbe (peps up, pepped up, pepping up)
    • patch up verbe (patches up, patched up, patching up)

Conjugations for oplappen:

o.t.t.
  1. lap op
  2. lapt op
  3. lapt op
  4. lappen op
  5. lappen op
  6. lappen op
o.v.t.
  1. lapte op
  2. lapte op
  3. lapte op
  4. lapten op
  5. lapten op
  6. lapten op
v.t.t.
  1. heb opgelapt
  2. hebt opgelapt
  3. heeft opgelapt
  4. hebben opgelapt
  5. hebben opgelapt
  6. hebben opgelapt
v.v.t.
  1. had opgelapt
  2. had opgelapt
  3. had opgelapt
  4. hadden opgelapt
  5. hadden opgelapt
  6. hadden opgelapt
o.t.t.t.
  1. zal oplappen
  2. zult oplappen
  3. zal oplappen
  4. zullen oplappen
  5. zullen oplappen
  6. zullen oplappen
o.v.t.t.
  1. zou oplappen
  2. zou oplappen
  3. zou oplappen
  4. zouden oplappen
  5. zouden oplappen
  6. zouden oplappen
en verder
  1. ben opgelapt
  2. bent opgelapt
  3. is opgelapt
  4. zijn opgelapt
  5. zijn opgelapt
  6. zijn opgelapt
diversen
  1. lap op!
  2. lapt op!
  3. opgelapt
  4. oplappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

oplappen [znw.] nom

  1. oplappen (dokteren)
    the practise; the doctoring; the practice; the tinker at

Translation Matrix for oplappen:

NounRelated TranslationsOther Translations
boost impuls; prikkel; stimulans
doctoring dokteren; oplappen
practice dokteren; oplappen aanwenden; aanwending; ervaring; gebruik; oefening; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
practise dokteren; oplappen aanwenden; aanwending; ervaring; gebruik; oefening; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
tinker at dokteren; oplappen
VerbRelated TranslationsOther Translations
boost opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen aanjagen; aansporen; opjutten; porren
jack up v opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen
patch up opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen
pep up opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen
practice aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
practise aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
refurbish opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen
tinker at dokteren

Wiktionary Translations for oplappen:


Cross Translation:
FromToVia
oplappen mend; patch; patch up rapiécermettre des pièces à du linge, à des habits, à des meubles.