Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opraken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opraken from Dutch to English

opraken:

opraken verbe (raak op, raakt op, raakte op, raakten op, opgeraakt)

  1. opraken
    to run out
    • run out verbe (runs out, ran out, running out)

Conjugations for opraken:

o.t.t.
  1. raak op
  2. raakt op
  3. raakt op
  4. raken op
  5. raken op
  6. raken op
o.v.t.
  1. raakte op
  2. raakte op
  3. raakte op
  4. raakten op
  5. raakten op
  6. raakten op
v.t.t.
  1. ben opgeraakt
  2. bent opgeraakt
  3. is opgeraakt
  4. zijn opgeraakt
  5. zijn opgeraakt
  6. zijn opgeraakt
v.v.t.
  1. was opgeraakt
  2. was opgeraakt
  3. was opgeraakt
  4. waren opgeraakt
  5. waren opgeraakt
  6. waren opgeraakt
o.t.t.t.
  1. zal opraken
  2. zult opraken
  3. zal opraken
  4. zullen opraken
  5. zullen opraken
  6. zullen opraken
o.v.t.t.
  1. zou opraken
  2. zou opraken
  3. zou opraken
  4. zouden opraken
  5. zouden opraken
  6. zouden opraken
diversen
  1. raak op!
  2. raakt op!
  3. opgeraakt
  4. oprakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opraken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
run out opraken

Wiktionary Translations for opraken:

opraken
verb
  1. to use up