Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opvang:
  2. opvangen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opvang from Dutch to English

opvang:

opvang [de ~ (m)] nom

  1. de opvang (opname)
    the intake; the insertion; the absorption

Translation Matrix for opvang:

NounRelated TranslationsOther Translations
absorption opname; opvang absorberen; absorptie; annexatie; inlijving; opnemen; opneming
insertion opname; opvang ingevoegd stuk; inlas; inlassing; inschuiving; invoeging; invoegsel; koppelteken; tussenschuiving; tussenvoeging; tussenvoegsel; verbindingsteken
intake opname; opvang aanvaarden; acceptatie; accepteren

opvang form of opvangen:

opvangen verbe (vang op, vangt op, ving op, vingen op, opgevangen)

  1. opvangen (van onderdak voorzien)
  2. opvangen (onderweg opvangen; onderscheppen; ondervangen; afvangen)
    intercept; to receive; catch on the way
  3. opvangen (iets verduren; incasseren)
    to bear
    • bear verbe (bears, bearing)
  4. opvangen (wat neervalt opvangen)
    to capture; to catch
    • capture verbe (captures, captured, capturing)
    • catch verbe (catches, catched, catching)
  5. opvangen (opnemen)
    to admit
    • admit verbe (admits, admited, admiting)

Conjugations for opvangen:

o.t.t.
  1. vang op
  2. vangt op
  3. vangt op
  4. vangen op
  5. vangen op
  6. vangen op
o.v.t.
  1. ving op
  2. ving op
  3. ving op
  4. vingen op
  5. vingen op
  6. vingen op
v.t.t.
  1. heb opgevangen
  2. hebt opgevangen
  3. heeft opgevangen
  4. hebben opgevangen
  5. hebben opgevangen
  6. hebben opgevangen
v.v.t.
  1. had opgevangen
  2. had opgevangen
  3. had opgevangen
  4. hadden opgevangen
  5. hadden opgevangen
  6. hadden opgevangen
o.t.t.t.
  1. zal opvangen
  2. zult opvangen
  3. zal opvangen
  4. zullen opvangen
  5. zullen opvangen
  6. zullen opvangen
o.v.t.t.
  1. zou opvangen
  2. zou opvangen
  3. zou opvangen
  4. zouden opvangen
  5. zouden opvangen
  6. zouden opvangen
en verder
  1. ben opgevangen
  2. bent opgevangen
  3. is opgevangen
  4. zijn opgevangen
  5. zijn opgevangen
  6. zijn opgevangen
diversen
  1. vang op!
  2. vangt op!
  3. opgevangen
  4. opvangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opvangen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bear beer
capture bemachtiging; gevangenname; inhechtenisneming; inneming; inverzekeringstelling; overweldiging; verovering; vrijheidsberoving
catch buit; deurknip; grendel; knip; knipslot; knipsluiting; onderschepping; schoot; schuif; tong; vangst; verschuifbare sluiting
VerbRelated TranslationsOther Translations
accomodate opvangen; van onderdak voorzien accommoderen; gerieven
admit opnemen; opvangen als waar erkennen; autoriseren; biechten; binnen laten; bloot leggen; dulden; duren; erkennen; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iemand toelaten; inlaten; inwilligen; laten; opbiechten; openbaren; permitteren; reveleren; toegang verschaffen; toegeven; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; zich uiten
bear iets verduren; incasseren; opvangen doorleven; doorstaan; dragen; dulden; gebukt gaan onder; harden; torsen; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; verstouwen; verstuwen; verteren; volhouden
capture opvangen; wat neervalt opvangen aanhouden; arresteren; buitmaken; gevangennemen; grijpen; in hechtenis nemen; inrekenen; klauwen; opnemen; oppakken; pakken; vangen; vatten; veroveren; verstrikken
catch opvangen; wat neervalt opvangen aanklampen; aanpakken; azen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; betrappen; buitmaken; graaien; grijpen; grissen; inpakken; inpalmen; jatten; klauwen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; pakken; pikken; prooizoeken; snaaien; snappen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; wegkapen
catch on the way afvangen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen
give shelter opvangen; van onderdak voorzien
intercept afvangen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen
receive afvangen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvatten; accepteren; in ontvangst nemen; kennis opdoen; krijgen; leren; meekrijgen; meepikken; ontvangen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; oppikken; opsteken; opstrijken

Wiktionary Translations for opvangen:

opvangen
verb
  1. vangen, zodat het ophoudt met vallen (-> in zijn werking of gevolgen tenietdoen)
opvangen
noun
  1. the act of catching a ball (jump)

Cross Translation:
FromToVia
opvangen slow down; moderate; abate; alleviate; decelerate ralentir — transitif|fr diminuer la vitesse.