Dutch
Detailed Translations for peuzelen from Dutch to English
peuzelen:
-
peuzelen (knabbelen)
Conjugations for peuzelen:
o.t.t.
- peuzel
- peuzelt
- peuzelt
- peuzelen
- peuzelen
- peuzelen
o.v.t.
- peuzelde
- peuzelde
- peuzelde
- peuzelden
- peuzelden
- peuzelden
v.t.t.
- heb gepeuzeld
- hebt gepeuzeld
- heeft gepeuzeld
- hebben gepeuzeld
- hebben gepeuzeld
- hebben gepeuzeld
v.v.t.
- had gepeuzeld
- had gepeuzeld
- had gepeuzeld
- hadden gepeuzeld
- hadden gepeuzeld
- hadden gepeuzeld
o.t.t.t.
- zal peuzelen
- zult peuzelen
- zal peuzelen
- zullen peuzelen
- zullen peuzelen
- zullen peuzelen
o.v.t.t.
- zou peuzelen
- zou peuzelen
- zou peuzelen
- zouden peuzelen
- zouden peuzelen
- zouden peuzelen
diversen
- peuzel!
- peuzelt!
- gepeuzeld
- peuzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for peuzelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pick | houweel; klover; selectie; uitverkoring | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gnaw | knabbelen; peuzelen | aanbijten; aanvreten; kluiven; knagen; knauwen |
nibble | knabbelen; peuzelen | consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knagen; knauwen; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; snoepen; spijzen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen |
nybble | knabbelen; peuzelen | consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knagen; knauwen; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; snoepen; spijzen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen |
pick | knabbelen; peuzelen | binnen halen; kiezen; kluiven; knagen; knauwen; oogsten; orderverzamelen; peuteren; plukken; pulken; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitverkiezen; uitzoeken; verkiezen; ziften |