Summary
Dutch
Detailed Translations for spietsen from Dutch to English
spietsen:
-
spietsen (aan de spies rijgen)
Conjugations for spietsen:
o.t.t.
- spiets
- spietst
- spietst
- spietsen
- spietsen
- spietsen
o.v.t.
- spietste
- spietste
- spietste
- spietsten
- spietsten
- spietsten
v.t.t.
- heb gespietst
- hebt gespietst
- heeft gespietst
- hebben gespietst
- hebben gespietst
- hebben gespietst
v.v.t.
- had gespietst
- had gespietst
- had gespietst
- hadden gespietst
- hadden gespietst
- hadden gespietst
o.t.t.t.
- zal spietsen
- zult spietsen
- zal spietsen
- zullen spietsen
- zullen spietsen
- zullen spietsen
o.v.t.t.
- zou spietsen
- zou spietsen
- zou spietsen
- zouden spietsen
- zouden spietsen
- zouden spietsen
en verder
- ben gespietst
- bent gespietst
- is gespietst
- zijn gespietst
- zijn gespietst
- zijn gespietst
diversen
- spiets!
- spietst!
- gespietst
- spietsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spietsen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
skewer | satéspies; spies; vleespriem | |
spear | lans; speer | |
spike | hoogste punt; piek; top | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gore | aan de spies rijgen; spietsen | |
skewer | aan de spies rijgen; spietsen | |
spear | aan de spies rijgen; spietsen | harpoeneren; met een harpoen treffen |
spike | aan de spies rijgen; spietsen | hameren; klinken; kloppen met een hamer; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren |
External Machine Translations: