Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. strak maken:


Dutch

Detailed Translations for strak maken from Dutch to English

strak maken:

strak maken verbe (maak strak, maakt strak, maakte strak, maakten strak, strak gemaakt)

  1. strak maken
    to tighten; to stretch
    • tighten verbe (tightens, tightened, tightening)
    • stretch verbe (stretchs, stretched, stretching)

Conjugations for strak maken:

o.t.t.
  1. maak strak
  2. maakt strak
  3. maakt strak
  4. maken strak
  5. maken strak
  6. maken strak
o.v.t.
  1. maakte strak
  2. maakte strak
  3. maakte strak
  4. maakten strak
  5. maakten strak
  6. maakten strak
v.t.t.
  1. heb strak gemaakt
  2. hebt strak gemaakt
  3. heeft strak gemaakt
  4. hebben strak gemaakt
  5. hebben strak gemaakt
  6. hebben strak gemaakt
v.v.t.
  1. had strak gemaakt
  2. had strak gemaakt
  3. had strak gemaakt
  4. hadden strak gemaakt
  5. hadden strak gemaakt
  6. hadden strak gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal strak maken
  2. zult strak maken
  3. zal strak maken
  4. zullen strak maken
  5. zullen strak maken
  6. zullen strak maken
o.v.t.t.
  1. zou strak maken
  2. zou strak maken
  3. zou strak maken
  4. zouden strak maken
  5. zouden strak maken
  6. zouden strak maken
en verder
  1. ben strak gemaakt
  2. bent strak gemaakt
  3. is strak gemaakt
  4. zijn strak gemaakt
  5. zijn strak gemaakt
  6. zijn strak gemaakt
diversen
  1. maak strak!
  2. maakt strak!
  3. strak gemaakt
  4. strak makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for strak maken:

NounRelated TranslationsOther Translations
stretch afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; spreidbeweging; tournee; traject; weg; wegvak
VerbRelated TranslationsOther Translations
stretch strak maken bespannen; oprekken; opspannen; rekken; spannen; strekken; uitrekken; uitstrekken
tighten strak maken aanhalen; aanspannen; dichtschroeven; inspannen; opspannen; schroeven; spannen; vastschroeven; verscherpen

Related Translations for strak maken