Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. vooroprijden:


Dutch

Detailed Translations for vooroprijden from Dutch to English

vooroprijden:

vooroprijden verbe (rijd voorop, rijdt voorop, reed voorop, reden voorop, voorop gereden)

  1. vooroprijden (vooruitrijden)
    to drive onward; to drive in front
    • drive onward verbe (drives onward, drove onward, driving onward)
    • drive in front verbe (drives in front, drove in front, driving in front)

Conjugations for vooroprijden:

o.t.t.
  1. rijd voorop
  2. rijdt voorop
  3. rijdt voorop
  4. rijden voorop
  5. rijden voorop
  6. rijden voorop
o.v.t.
  1. reed voorop
  2. reed voorop
  3. reed voorop
  4. reden voorop
  5. reden voorop
  6. reden voorop
v.t.t.
  1. heb voorop gereden
  2. hebt voorop gereden
  3. heeft voorop gereden
  4. hebben voorop gereden
  5. hebben voorop gereden
  6. hebben voorop gereden
v.v.t.
  1. had voorop gereden
  2. had voorop gereden
  3. had voorop gereden
  4. hadden voorop gereden
  5. hadden voorop gereden
  6. hadden voorop gereden
o.t.t.t.
  1. zal vooroprijden
  2. zult vooroprijden
  3. zal vooroprijden
  4. zullen vooroprijden
  5. zullen vooroprijden
  6. zullen vooroprijden
o.v.t.t.
  1. zou vooroprijden
  2. zou vooroprijden
  3. zou vooroprijden
  4. zouden vooroprijden
  5. zouden vooroprijden
  6. zouden vooroprijden
diversen
  1. rijd voorop!
  2. rijdt voorop!
  3. voorop gereden
  4. vooroprijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vooroprijden [znw.] nom

  1. vooroprijden (voorrijden)
    the riding in front

Translation Matrix for vooroprijden:

NounRelated TranslationsOther Translations
riding in front vooroprijden; voorrijden
VerbRelated TranslationsOther Translations
drive in front vooroprijden; vooruitrijden
drive onward vooroprijden; vooruitrijden