Dutch

Detailed Translations for declineren from Dutch to Spanish

declineren:

declineren verbe (declineer, declineert, declineerde, declineerden, gedeclineerd)

  1. declineren (achteruitgaan; afnemen; minder worden)
  2. declineren (verbuigen; vervoegen)
  3. declineren (minder worden; afnemen; verminderen; )
  4. declineren (vertikken; weigeren)

Conjugations for declineren:

o.t.t.
  1. declineer
  2. declineert
  3. declineert
  4. declineren
  5. declineren
  6. declineren
o.v.t.
  1. declineerde
  2. declineerde
  3. declineerde
  4. declineerden
  5. declineerden
  6. declineerden
v.t.t.
  1. heb gedeclineerd
  2. hebt gedeclineerd
  3. heeft gedeclineerd
  4. hebben gedeclineerd
  5. hebben gedeclineerd
  6. hebben gedeclineerd
v.v.t.
  1. had gedeclineerd
  2. had gedeclineerd
  3. had gedeclineerd
  4. hadden gedeclineerd
  5. hadden gedeclineerd
  6. hadden gedeclineerd
o.t.t.t.
  1. zal declineren
  2. zult declineren
  3. zal declineren
  4. zullen declineren
  5. zullen declineren
  6. zullen declineren
o.v.t.t.
  1. zou declineren
  2. zou declineren
  3. zou declineren
  4. zouden declineren
  5. zouden declineren
  6. zouden declineren
en verder
  1. is gedeclineerd
  2. zijn gedeclineerd
diversen
  1. declineer!
  2. declineert!
  3. gedeclineerd
  4. declinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

declineren [znw.] nom

  1. declineren (verbuigen)
    el cambio; la declinación

Translation Matrix for declineren:

NounRelated TranslationsOther Translations
abreviar afkorten; bekorten; inkorten; korter maken; verkorten
bajar afdalen
cambio declineren; verbuigen amenderen; deviezenkoers; draai; evolutie; geldkoers; herleidingskoers; hervorming; het verschonen; inruil; keer; keerpunt; kentering; kering; koers; koppelkoers; modificeren; mutatie; muteren; ombuiging; omdraaiing; omkeer; omkering; ommedraai; ommekeer; ommezwaai; omruil; omruiling; omschakeling; omslag; omwisselen; omwisseling; overgang; overplaatsing; overslag; overstap; richtingsverandering; ruil; ruiling; ruiltransactie; transformatie; uitwisseling; valuta; veranderen; verandering; verruiling; verschoning; verwisseling; wending; wijzigen; wijziging; wissel; wisselbrief; wisseling; wisselkoers; wisseltarief
declinación declineren; verbuigen decadentie; declinatie; verbuiging; verwording
desaparecer afsterven; tenietgaan; uitvallen; wegvallen
descender afdalen; afklimmen; afstijgen
disminuir achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
llevarse wegleiden
rechazar afbeuken; afslaan; afwijzen; afwimpelen; terugwijzen; weigeren
regresar rentrees; terugkeren
robar stelen
vencer verstrijken; vervallen
VerbRelated TranslationsOther Translations
abreviar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afkorten; bekorten; inkorten; kort samenvatten; korten; korter maken; lager maken; recapituleren; samenvatten; verkorten; verlagen
ahorrar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden besparen; bezuinigen; bijeenzamelen; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; korten; matigen; minder gebruiken; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opsparen; schenken; sparen; vergaren; verzamelen
bajar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afklimmen; aflopen; afstappen; afstijgen; dalen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf klimmen; erafhalen; erop achteruitgaan; eruitgaan; geld inleveren; kelderen; koers zetten naar; lager worden; naar beneden brengen; naar beneden gaan; naar beneden klimmen; naar beneden lopen; neerbrengen; neergaan; omlaag gaan; omlaag klauteren; omlaagbrengen; omlaaggaan; omlaagklauteren; omlaagstappen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; sterk in waarde dalen; uitstappen; vervoegen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zakken; zich begeven naar; zich vrijmaken
cascar declineren; verbuigen; vervoegen afkraken; afranselen; babbelen; een krakend geluid maken; huizen kraken; iemand toetakelen; ijlen; kakelen; katten; kletsen; knakken; kraken; krassen; kritiseren; kwaken; kwebbelen; kwetteren; onzin uitkramen; onzin verkopen; raaskallen; ratelen; snateren; wartaal spreken; zich krabben
conjugar declineren; verbuigen; vervoegen overeenbrengen
decaer achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afknappen; er vanaf breken; in elkaar storten; ten gronde gaan; vergaan; verkommeren; verloederen; verslonzen; vervallen
declinar declineren; verbuigen; vervoegen afkeuren; aflopen; afschepen; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; begeven; flauw hellend aflopend; flippen; glooien; vergaan; verkommeren; verlopen; verstrijken; vervallen; verwerpen; voorbijgaan; wegsturen
decrecer achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afnemen; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen
desaparecer achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden aanrekenen; aanwrijven; bezwijken; doodgaan; doorleven; doorstaan; heengaan; iemand iets verwijten; inslapen; kwalijk nemen; missen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verdragen; verduren; verdwijnen; verhuizen; verkassen; vermissen; verteren; wegvallen
descender achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afdalen; afrijden; dalen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf rijden; erafklimmen; erop achteruitgaan; geld inleveren; kelderen; landen; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; naar beneden rijden; naar beneden vallen; neer laten zakken; neerdalen; neerkomen; omlaaggaan; omlaagkomen; omlaagrijden; omlaagvallen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitbuiken; uitzakken; vallen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zakken; zich vrijmaken
disminuir achteruitgaan; afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen afnemen; afnemend; inkrimpen; kelderen; kleiner maken; krimpen; luwen; minder maken; minder worden; minimaliseren; slinken; slinkend; tanend; terugdraaien; terugschroeven; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; verkleinen; verminderen; wegsterven; zakken
flectar la cabeza declineren; verbuigen; vervoegen
hacer recortes declineren; verbuigen; vervoegen
llevarse achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afvoeren; beroven van; depriveren; meedragen; ontnemen; te kort doen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
menguar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen; wegebben
negarse declineren; vertikken; weigeren
plantarse declineren; vertikken; weigeren
rebajar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afprijzen; kleiner maken; lager maken; minimaliseren; reduceren; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten; verkleinen; verlagen; verminderen
rechazar declineren; vertikken; weigeren abstineren; achterhouden; afkeuren; afschepen; afslaan; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; bedanken; behouden; ongeschikt verklaren; onthouden; opsturen; opzijleggen; posten; reserveren; sturen; teruggooien; terughouden; terugwerpen; toezenden; uitwerpen; verwerpen; verzenden; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghouden; wegschuiven; wegsturen; wegzenden; weigeren
recortar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden beknotten; beperken; bijknippen; bijsnijden; bomen kappen; coifferen; een beetje knippen; hakken; houwen; inperken; kappen; kleiner maken; knippen; minimaliseren; omhakken; uitknippen; vellen; verkleinen; wegsnijden
reducir achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afbreuk doen aan; afnemen; afprijzen; beknotten; benadelen; beperken; herleiden; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; neerleggen; onderuit halen; reduceren; schaden; slinken; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; terugvoeren; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen
reducirse afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen afnemen; beperken; door koken dikker maken; door koken verdikken; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; inperken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verdikken; verkorten; verlagen; verminderen
regresar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afzien van rechtsvervolging; draaien; keren; omkeren; retourneren; seponeren; teruggaan; terugkeren; terugkomen; terugreizen; terugrijden; wederkeren; weerkeren; wenden; zwenken
remover achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden beroeren; beroven van; bewegen; depriveren; door elkaar schudden; husselen; hutselen; in beweging brengen; omwoelen; ontnemen; rondroeren; te kort doen; verhuizen; verkassen
robar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden achterhouden; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; beroven; beroven van; bestelen; bietsen; depriveren; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; ladelichten; leegplunderen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitplunderen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
vencer achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afknappen; afsluiten; begeven; beslissen; besluiten; beëindigen; de overwinning behalen; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; flippen; onder gezag brengen; onderwerpen; ophouden; overwinnen; rangschikken naar ouderdom; stoppen; te boven komen; verslaan; winnen; zegevieren

Wiktionary Translations for declineren:

declineren
verb
  1. (overgankelijk) taalkunde|nld de naamvalsvormen opsommen

External Machine Translations: