Dutch

Detailed Translations for openspringen from Dutch to Spanish

openspringen:

openspringen verbe (spring open, springt open, sprong open, sprongen open, open gesprongen)

  1. openspringen (barsten; losspringen)

Conjugations for openspringen:

o.t.t.
  1. spring open
  2. springt open
  3. springt open
  4. springen open
  5. springen open
  6. springen open
o.v.t.
  1. sprong open
  2. sprong open
  3. sprong open
  4. sprongen open
  5. sprongen open
  6. sprongen open
v.t.t.
  1. ben open gesprongen
  2. bent open gesprongen
  3. is open gesprongen
  4. zijn open gesprongen
  5. zijn open gesprongen
  6. zijn open gesprongen
v.v.t.
  1. was open gesprongen
  2. was open gesprongen
  3. was open gesprongen
  4. waren open gesprongen
  5. waren open gesprongen
  6. waren open gesprongen
o.t.t.t.
  1. zal openspringen
  2. zult openspringen
  3. zal openspringen
  4. zullen openspringen
  5. zullen openspringen
  6. zullen openspringen
o.v.t.t.
  1. zou openspringen
  2. zou openspringen
  3. zou openspringen
  4. zouden openspringen
  5. zouden openspringen
  6. zouden openspringen
en verder
  1. is opengesprongen
  2. zijn opengesprongen
diversen
  1. spring open!
  2. springt open!
  3. open gesprongen
  4. openspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for openspringen:

NounRelated TranslationsOther Translations
quebrar knakken
resquebrajarse knakken
romper afbraak; inscheuren; kapotmaken; knakken; sloop; verscheuring
VerbRelated TranslationsOther Translations
abrirse bruscamente barsten; losspringen; openspringen
abrirse de golpe barsten; losspringen; openspringen openklappen
estallar barsten; losspringen; openspringen aan stukken springen; aanleren; afsnauwen; breken; eigen maken; exploderen; klappen; knallen; kwakken; leren; losbarsten; losbranden; losbreken; met opzet kapotmaken; neerkwakken; neerploffen; ontploffen; openbranden; oppikken; opsteken; over iets springen; ploffen; smakken; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten; uitvallen tegen; vanaf springen; verwerven
fracturar barsten; losspringen; openspringen aan stukken breken; breken; kapot gaan; kapotgaan; kapotmaken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan
quebrantar barsten; losspringen; openspringen begeven; flippen; geweld gebruiken; in elkaar slaan; kapotgaan; kapotmaken; knakken; moeren; mollen; onklaar raken; schofferen; stukgaan; toetakelen
quebrar barsten; losspringen; openspringen aan stukken breken; afbreken; begeven; beëindigen; breken; flippen; forceren; in stukken breken; ingooien; kapot gaan; kapotbreken; kapotgaan; knakken; met opzet kapotmaken; onklaar raken; ontbinden; opheffen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
rajarse barsten; losspringen; openspringen aan stukken springen
refractar barsten; losspringen; openspringen begeven; breken; flippen; kapot gaan; kapotgaan; kapotmaken; knakken; moeren; mollen; onklaar raken; sneuvelen; stuk gaan; stukgaan
resquebrajarse barsten; losspringen; openspringen aan stukken springen
romper barsten; losspringen; openspringen aan stukken breken; afbreken; beëindigen; binnenbreken; breken; fijnmaken; forceren; in stukken breken; ingooien; inhakken; inhouwen; kapot gaan; kapot maken; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgaan; kapotgooien; kapotmaken; knappen; losrukken; losscheuren; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; ontbinden; opheffen; platdrukken; ruineren; slechten; slopen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukgooien; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernielen; vernietigen; verpletteren; verscheuren; verwoesten
saltar barsten; losspringen; openspringen afsteken; een knippend geluid maken; een sprongetje maken; eruit springen; in het oog lopen; induiken; kletteren; opspringen; opvallen; overheen springen; overspringen; rammelen; springen; uitspringen; uitsteken