Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. zaniken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zaniken from Dutch to Spanish

zaniken:

zaniken verbe (zanik, zanikt, zanikte, zanikten, gezanik)

  1. zaniken (talmen; hannesen; zeiken; )

Conjugations for zaniken:

o.t.t.
  1. zanik
  2. zanikt
  3. zanikt
  4. zaniken
  5. zaniken
  6. zaniken
o.v.t.
  1. zanikte
  2. zanikte
  3. zanikte
  4. zanikten
  5. zanikten
  6. zanikten
v.t.t.
  1. heb gezanik
  2. hebt gezanik
  3. heeft gezanik
  4. hebben gezanik
  5. hebben gezanik
  6. hebben gezanik
v.v.t.
  1. had gezanik
  2. had gezanik
  3. had gezanik
  4. hadden gezanik
  5. hadden gezanik
  6. hadden gezanik
o.t.t.t.
  1. zal zaniken
  2. zult zaniken
  3. zal zaniken
  4. zullen zaniken
  5. zullen zaniken
  6. zullen zaniken
o.v.t.t.
  1. zou zaniken
  2. zou zaniken
  3. zou zaniken
  4. zouden zaniken
  5. zouden zaniken
  6. zouden zaniken
diversen
  1. zanik!
  2. zanikt!
  3. gezanik
  4. zanikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zaniken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
demorar aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; ophouden; opschorten; opschuiven; rekken; talmen; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven; weifelen
demorarse aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dralen; drentelen; dubben; ophouden; rekken; talmen; temporiseren; teuten; treuzelen; vertragen; weifelen
hacer más lento aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
retrasar aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren opschorten; opschuiven; rekken; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
tardar aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
vacilar aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; betwijfelen; fluctueren; omwisselen; twijfelen; variëren; wankelen; weifelen; wisselen

Wiktionary Translations for zaniken:

zaniken
verb
  1. hinderlijk ergens over blijven klagen

Cross Translation:
FromToVia
zaniken refunfuñar; gruñir nörgelnpenetrant/störend, aber nicht aggressiv seinen Unmut äußern