Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. aanpraten:


Dutch

Detailed Translations for aanpraten from Dutch to French

aanpraten:

aanpraten verbe (praat aan, praatte aan, praatten aan, aangepraat)

  1. aanpraten (aansmeren)
    convaincre; refiler
    • convaincre verbe (convaincs, convainc, convainquons, convainquez, )
    • refiler verbe (refile, refiles, refilons, refilez, )
  2. aanpraten (aansmeren)
    refiler
    • refiler verbe (refile, refiles, refilons, refilez, )

Conjugations for aanpraten:

o.t.t.
  1. praat aan
  2. praat aan
  3. praat aan
  4. praten aan
  5. praten aan
  6. praten aan
o.v.t.
  1. praatte aan
  2. praatte aan
  3. praatte aan
  4. praatten aan
  5. praatten aan
  6. praatten aan
v.t.t.
  1. heb aangepraat
  2. hebt aangepraat
  3. heeft aangepraat
  4. hebben aangepraat
  5. hebben aangepraat
  6. hebben aangepraat
v.v.t.
  1. had aangepraat
  2. had aangepraat
  3. had aangepraat
  4. hadden aangepraat
  5. hadden aangepraat
  6. hadden aangepraat
o.t.t.t.
  1. zal aanpraten
  2. zult aanpraten
  3. zal aanpraten
  4. zullen aanpraten
  5. zullen aanpraten
  6. zullen aanpraten
o.v.t.t.
  1. zou aanpraten
  2. zou aanpraten
  3. zou aanpraten
  4. zouden aanpraten
  5. zouden aanpraten
  6. zouden aanpraten
diversen
  1. praat aan!
  2. praat aan!
  3. aangepraat
  4. aanpratende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanpraten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
convaincre aanpraten; aansmeren bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; erg veranderen; ompraten; omturnen; omverpraten; onderkrijgen; overhalen; overreden; overtuigen; praten over
refiler aanpraten; aansmeren