Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afstempelen:


Dutch

Detailed Translations for afstempelen from Dutch to French

afstempelen:

afstempelen verbe (stempel af, stempelt af, stempelde af, stempelden af, afgestempeld)

  1. afstempelen (stempelen; stempel opdrukken)
    estampiller; timbrer; tamponner
    • estampiller verbe (estampille, estampilles, estampillons, estampillez, )
    • timbrer verbe (timbre, timbres, timbrons, timbrez, )
    • tamponner verbe (tamponne, tamponnes, tamponnons, tamponnez, )

Conjugations for afstempelen:

o.t.t.
  1. stempel af
  2. stempelt af
  3. stempelt af
  4. stempelen af
  5. stempelen af
  6. stempelen af
o.v.t.
  1. stempelde af
  2. stempelde af
  3. stempelde af
  4. stempelden af
  5. stempelden af
  6. stempelden af
v.t.t.
  1. heb afgestempeld
  2. hebt afgestempeld
  3. heeft afgestempeld
  4. hebben afgestempeld
  5. hebben afgestempeld
  6. hebben afgestempeld
v.v.t.
  1. had afgestempeld
  2. had afgestempeld
  3. had afgestempeld
  4. hadden afgestempeld
  5. hadden afgestempeld
  6. hadden afgestempeld
o.t.t.t.
  1. zal afstempelen
  2. zult afstempelen
  3. zal afstempelen
  4. zullen afstempelen
  5. zullen afstempelen
  6. zullen afstempelen
o.v.t.t.
  1. zou afstempelen
  2. zou afstempelen
  3. zou afstempelen
  4. zouden afstempelen
  5. zouden afstempelen
  6. zouden afstempelen
diversen
  1. stempel af!
  2. stempelt af!
  3. afgestempeld
  4. afstempelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstempelen [znw.] nom

  1. afstempelen (stempelen)
    le cachet; l'estampage; le timbrage

Translation Matrix for afstempelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
cachet afstempelen; stempelen arbeidsloon; beloning; bezoldiging; eigenschap; gage; honorarium; inktstempel; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; lakstempel; lakzegel; loon; plakzegel; salaris; soldij; stempel; stigma; traktement; verdienste; vergoeding; wedde; zegel; zegelafdruk
estampage afstempelen; stempelen stempelen; stempeling
timbrage afstempelen; stempelen stempelen; stempeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
estampiller afstempelen; stempel opdrukken; stempelen keurmerken
tamponner afstempelen; stempel opdrukken; stempelen afbetten; betten; beuken; bevochtigen; bonken; bufferen; deppen; hameren; rammen; slaan; stempel zetten; stempelen
timbrer afstempelen; stempel opdrukken; stempelen beporten; bevestigen; ergens aan bevestigen; frankeren; keurmerken; stempel zetten; stempelen; vastmaken; vastzetten