Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. beknotten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for beknotten from Dutch to French

beknotten:

beknotten verbe (beknot, beknotte, beknotten, beknot)

  1. beknotten (beperken)
    limiter; restreindre; borner; entourer; délimiter; tailler; clôturer
    • limiter verbe (limite, limites, limitons, limitez, )
    • restreindre verbe (restreins, restreint, restreignons, restreignez, )
    • borner verbe (borne, bornes, bornons, bornez, )
    • entourer verbe (entoure, entoures, entourons, entourez, )
    • délimiter verbe (délimite, délimites, délimitons, délimitez, )
    • tailler verbe (taille, tailles, taillons, taillez, )
    • clôturer verbe (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, )
  2. beknotten (inperken)
    restreindre; limiter; borner; délimiter
    • restreindre verbe (restreins, restreint, restreignons, restreignez, )
    • limiter verbe (limite, limites, limitons, limitez, )
    • borner verbe (borne, bornes, bornons, bornez, )
    • délimiter verbe (délimite, délimites, délimitons, délimitez, )

Conjugations for beknotten:

o.t.t.
  1. beknot
  2. beknot
  3. beknot
  4. beknotten
  5. beknotten
  6. beknotten
o.v.t.
  1. beknotte
  2. beknotte
  3. beknotte
  4. beknotten
  5. beknotten
  6. beknotten
v.t.t.
  1. heb beknot
  2. hebt beknot
  3. heeft beknot
  4. hebben beknot
  5. hebben beknot
  6. hebben beknot
v.v.t.
  1. had beknot
  2. had beknot
  3. had beknot
  4. hadden beknot
  5. hadden beknot
  6. hadden beknot
o.t.t.t.
  1. zal beknotten
  2. zult beknotten
  3. zal beknotten
  4. zullen beknotten
  5. zullen beknotten
  6. zullen beknotten
o.v.t.t.
  1. zou beknotten
  2. zou beknotten
  3. zou beknotten
  4. zouden beknotten
  5. zouden beknotten
  6. zouden beknotten
diversen
  1. beknot!
  2. beknot!
  3. beknot
  4. beknottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beknotten:

NounRelated TranslationsOther Translations
tailler houwen
VerbRelated TranslationsOther Translations
borner beknotten; beperken; inperken afbakenen; afdekken; afgrenzen; afpalen; afschermen; afschutten; afzetten; begrenzen; beschermen; beschutten; indammen; indijken; omlijnen; van grenzen voorzien
clôturer beknotten; beperken afbakenen; afdekken; afpalen; afschermen; afschotten; afschutten; afsluiten; afzetten; begrenzen; beschermen; beschutten; naar einde toewerken; omheinen; omlijnen
délimiter beknotten; beperken; inperken afgrenzen; afsluiten; begrenzen; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; indammen; indijken; nader omschrijven; ophouden; preciseren; stoppen; van grenzen voorzien
entourer beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; draaien om; een cirkel tekenen om; insluiten; omboorden; omcirkelen; omgeven; omheenrijden; omleiden; omlijnen; omringen; omsingelen; omsluiten; omtrekken
limiter beknotten; beperken; inperken afgrenzen; afsluiten; begrenzen; beperken; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; ophouden; stoppen; van grenzen voorzien
restreindre beknotten; beperken; inperken afgrenzen; begrenzen; beperken; van grenzen voorzien
tailler beknotten; beperken aanzetten; afknippen; afsnijden; besnoeien; bijknippen; coifferen; couperen; creneleren; een beetje knippen; een inkeping maken; inkepen; inkerven; insnijden; kappen; kepen; kerven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; op maat snijden; scherpen; slijpen; snijden; snoeien; toesnijden; trimmen; uithakken; uithouwen; uitkappen; wetten

Wiktionary Translations for beknotten:

beknotten
verb
  1. Servir de ligne de démarcation à un terrain, à un pays.
  2. jardinage|fr dégarnir un arbre de tout ce qui n’est pas le tronc.

Cross Translation:
FromToVia
beknotten écourter curtail — to cut short an animal's tail
beknotten abréger; écourter curtail — to shorten or abridge
beknotten restreindre curtail — to limit or restrict