Dutch

Detailed Translations for dubben from Dutch to French

dubben:

dubben verbe (dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)

  1. dubben (nasynchroniseren)
    doubler; postsynchroniser
    • doubler verbe (double, doubles, doublons, doublez, )
    • postsynchroniser verbe (postsynchronise, postsynchronises, postsynchronisons, postsynchronisez, )
  2. dubben (aarzelen; talmen; weifelen)
    hésiter; tarder; douter; tergiverser; traînasser; traîner; lambiner; être indécis; traînailler
    • hésiter verbe (hésite, hésites, hésitons, hésitez, )
    • tarder verbe (tarde, tardes, tardons, tardez, )
    • douter verbe (doute, doutes, doutons, doutez, )
    • tergiverser verbe (tergiverse, tergiverses, tergiversons, tergiversez, )
    • traînasser verbe (traînasse, traînasses, traînassons, traînassez, )
    • traîner verbe (traîne, traînes, traînons, traînez, )
    • lambiner verbe (lambine, lambines, lambinons, lambinez, )
    • traînailler verbe (traînaille, traînailles, traînaillons, traînaillez, )

Conjugations for dubben:

o.t.t.
  1. dub
  2. dubt
  3. dubt
  4. dubben
  5. dubben
  6. dubben
o.v.t.
  1. dubde
  2. dubde
  3. dubde
  4. dubden
  5. dubden
  6. dubden
v.t.t.
  1. heb gedubd
  2. hebt gedubd
  3. heeft gedubd
  4. hebben gedubd
  5. hebben gedubd
  6. hebben gedubd
v.v.t.
  1. had gedubd
  2. had gedubd
  3. had gedubd
  4. hadden gedubd
  5. hadden gedubd
  6. hadden gedubd
o.t.t.t.
  1. zal dubben
  2. zult dubben
  3. zal dubben
  4. zullen dubben
  5. zullen dubben
  6. zullen dubben
o.v.t.t.
  1. zou dubben
  2. zou dubben
  3. zou dubben
  4. zouden dubben
  5. zouden dubben
  6. zouden dubben
diversen
  1. dub!
  2. dubt!
  3. gedubd
  4. dubbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for dubben:

VerbRelated TranslationsOther Translations
doubler dubben; nasynchroniseren blijven zitten; doubleren; inhalen; omzeilen; passeren; reproduceren; verdubbelen; vermenigvuldigen; voorbijgaan; voorbijrijden; voorbijvaren
douter aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; betwijfelen; twijfelen; weifelen
hésiter aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; blijven steken; haperen; onzeker zijn; stokken; twijfelen; vastlopen; weifelen
lambiner aarzelen; dubben; talmen; weifelen dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen
postsynchroniser dubben; nasynchroniseren
tarder aarzelen; dubben; talmen; weifelen
tergiverser aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
traînailler aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
traînasser aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlummelen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
traîner aarzelen; dubben; talmen; weifelen aanslepen; dralen; drentelen; flaneren; gebukt gaan onder; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondslingeren; rondwandelen; sjouwen; slenteren; slepen; sleuren; slingeren; talmen; teuten; torsen; trekken; treuzelen; verdwaald zijn; versjouwen; verslepen; voorttrekken; zeulen
être indécis aarzelen; dubben; talmen; weifelen besluiteloos zijn; onbeslist zijn

Wiktionary Translations for dubben: