Dutch

Detailed Synonyms for aanrekenen in Dutch

aanrekenen:

aanrekenen verbe (reken aan, rekent aan, rekende aan, rekenden aan, aangerekend)

  1. aanrekenen
    aanrekenen; kwalijk nemen; iemand iets verwijten; aanwrijven
  2. aanrekenen
    beschuldigen; verwijten; aanrekenen; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen
    • beschuldigen verbe (beschuldig, beschuldigt, beschuldigde, beschuldigden, beschuldigd)
    • verwijten verbe (verwijt, verweet, verweten, verweten)
    • aanrekenen verbe (reken aan, rekent aan, rekende aan, rekenden aan, aangerekend)
    • voorhouden verbe (houd voor, houdt voor, hield voor, hielden voor, voorgehouden)
    • blameren verbe (blameer, blameert, blameerde, blameerden, geblameerd)
    • berispen verbe (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
    • aanwrijven verbe
    • laken verbe (laak, laakt, laakte, laakten, gelaakt)
    • nadragen verbe (draag na, draagt na, droeg na, droegen na, nagedragen)
    • gispen verbe (gisp, gispt, gispte, gispten, gegispt)
  3. aanrekenen
    aanrekenen
    • aanrekenen verbe (reken aan, rekent aan, rekende aan, rekenden aan, aangerekend)

Conjugations for aanrekenen:

o.t.t.
  1. reken aan
  2. rekent aan
  3. rekent aan
  4. rekenen aan
  5. rekenen aan
  6. rekenen aan
o.v.t.
  1. rekende aan
  2. rekende aan
  3. rekende aan
  4. rekenden aan
  5. rekenden aan
  6. rekenden aan
v.t.t.
  1. heb aangerekend
  2. hebt aangerekend
  3. heeft aangerekend
  4. hebben aangerekend
  5. hebben aangerekend
  6. hebben aangerekend
v.v.t.
  1. had aangerekend
  2. had aangerekend
  3. had aangerekend
  4. hadden aangerekend
  5. hadden aangerekend
  6. hadden aangerekend
o.t.t.t.
  1. zal aanrekenen
  2. zult aanrekenen
  3. zal aanrekenen
  4. zullen aanrekenen
  5. zullen aanrekenen
  6. zullen aanrekenen
o.v.t.t.
  1. zou aanrekenen
  2. zou aanrekenen
  3. zou aanrekenen
  4. zouden aanrekenen
  5. zouden aanrekenen
  6. zouden aanrekenen
diversen
  1. reken aan!
  2. rekent aan!
  3. aangerekend
  4. aanrekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for aanrekenen