Dutch

Detailed Synonyms for effenen in Dutch

effenen:

effenen verbe (effen, effent, effende, effenden, geëffend)

  1. effenen
    egaliseren; gelijkmaken; effenen; gladmaken
    • egaliseren verbe (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
    • gelijkmaken verbe (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • effenen verbe (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • gladmaken verbe (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
  2. effenen
    effenen; platmaken; afplatten
    • effenen verbe (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • platmaken verbe (maak plat, maakt plat, maakte plat, maakten plat, plat gemaakt)
    • afplatten verbe (plat af, platte af, platten af, afgeplat)
  3. effenen
    vereffenen; effenen; egaliseren
    • vereffenen verbe (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
    • effenen verbe (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • egaliseren verbe (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)

Conjugations for effenen:

o.t.t.
  1. effen
  2. effent
  3. effent
  4. effenen
  5. effenen
  6. effenen
o.v.t.
  1. effende
  2. effende
  3. effende
  4. effenden
  5. effenden
  6. effenden
v.t.t.
  1. heb geëffend
  2. hebt geëffend
  3. heeft geëffend
  4. hebben geëffend
  5. hebben geëffend
  6. hebben geëffend
v.v.t.
  1. had geëffend
  2. had geëffend
  3. had geëffend
  4. hadden geëffend
  5. hadden geëffend
  6. hadden geëffend
o.t.t.t.
  1. zal effenen
  2. zult effenen
  3. zal effenen
  4. zullen effenen
  5. zullen effenen
  6. zullen effenen
o.v.t.t.
  1. zou effenen
  2. zou effenen
  3. zou effenen
  4. zouden effenen
  5. zouden effenen
  6. zouden effenen
en verder
  1. is geëffend
  2. zijn geëffend
diversen
  1. effen!
  2. effent!
  3. geëffend
  4. effenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze