Dutch

Detailed Synonyms for open in Dutch

open:

open adj

  1. open
    open
  2. open
  3. open
  4. open
  5. open
  6. open
  7. open
    – niet ingevuld 1
    open; leeg
    – niet ingevuld 1
    • open adj
      • laat dat vakje maar open1
    • leeg adj
      • dat vakje op het formulier is nog leeg1
  8. open
    – niet afgesloten, waar je zo bij kunt 1
    open
    – niet afgesloten, waar je zo bij kunt 1
    • open adj
      • kom maar verder, de deur is open1
  9. open
    – wie goed contact heeft met zijn omgeving 1
    open
    – wie goed contact heeft met zijn omgeving 1
    • open adj
      • ze is erg open, ze praat met iedereen1

Related Words for "open":


Alternate Synonyms for "open":


Antonyms for "open":


Related Definitions for "open":

  1. niet ingevuld1
    • laat dat vakje maar open1
  2. niet afgesloten, waar je zo bij kunt1
    • kom maar verder, de deur is open1
  3. wie goed contact heeft met zijn omgeving1
    • ze is erg open, ze praat met iedereen1

openen:

openen verbe (open, opent, opende, openden, geopend)

  1. openen
    openen; inleiden
    • openen verbe (open, opent, opende, openden, geopend)
    • inleiden verbe (leid in, leidt in, leidde in, leidden in, ingeleid)
  2. openen
    openen; openmaken; opendoen; ontsluiten
    • openen verbe (open, opent, opende, openden, geopend)
    • openmaken verbe (maak open, maakt open, maakte open, maakten open, opengemaakt)
    • opendoen verbe (doe open, doet open, deed open, deden open, opengedaan)
    • ontsluiten verbe (ontsluit, ontsloot, ontsloten, ontsloten)
  3. openen
    openen; ontsluiten; opendraaien
    • openen verbe (open, opent, opende, openden, geopend)
    • ontsluiten verbe (ontsluit, ontsloot, ontsloten, ontsloten)
    • opendraaien verbe (draai open, draait open, draaide open, draaiden open, opengedraaid)
  4. openen
    uitbreiden; expanderen; verruimen; vermeerderen; verwijden; uitbouwen; verbreiden; uitdijen; openen
    • uitbreiden verbe (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)
    • expanderen verbe
    • verruimen verbe (verruim, verruimt, verruimde, verruimden, verruimd)
    • vermeerderen verbe (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • verwijden verbe (verwijd, verwijdt, verwijdde, verwijdden, verwijd)
    • uitbouwen verbe (bouw uit, bouwt uit, bouwde uit, bouwden uit, uit gebouwd)
    • verbreiden verbe (verbreid, verbreidt, verbreidde, verbreidden, verbreid)
    • uitdijen verbe (dij uit, dijt uit, dijde uit, dijden uit, uitgedijd)
    • openen verbe (open, opent, opende, openden, geopend)
  5. openen
    ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; gesprek aanknopen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen
    • ter sprake brengen verbe (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aansnijden verbe (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • starten verbe (start, startte, startten, gestart)
    • entameren verbe
    • openen verbe (open, opent, opende, openden, geopend)
    • opwerpen verbe (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • te berde brengen verbe (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • aankaarten verbe (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • aanknopen verbe (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)
  6. openen
    vrijgeven; openstellen; toegankelijk maken; openen
    • vrijgeven verbe (geef vrij, geeft vrij, gaf vrij, gaven vrij, vrijgegeven)
    • openstellen verbe (stel open, stelt open, stelde open, stelden open, opengesteld)
    • openen verbe (open, opent, opende, openden, geopend)

Conjugations for openen:

o.t.t.
  1. open
  2. opent
  3. opent
  4. openen
  5. openen
  6. openen
o.v.t.
  1. opende
  2. opende
  3. opende
  4. openden
  5. openden
  6. openden
v.t.t.
  1. heb geopend
  2. hebt geopend
  3. heeft geopend
  4. hebben geopend
  5. hebben geopend
  6. hebben geopend
v.v.t.
  1. had geopend
  2. had geopend
  3. had geopend
  4. hadden geopend
  5. hadden geopend
  6. hadden geopend
o.t.t.t.
  1. zal openen
  2. zult openen
  3. zal openen
  4. zullen openen
  5. zullen openen
  6. zullen openen
o.v.t.t.
  1. zou openen
  2. zou openen
  3. zou openen
  4. zouden openen
  5. zouden openen
  6. zouden openen
en verder
  1. ben geopend
  2. bent geopend
  3. is geopend
  4. zijn geopend
  5. zijn geopend
  6. zijn geopend
diversen
  1. open!
  2. opent!
  3. geopend
  4. openend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for open