Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. in elkaar rammen:


Dutch

Detailed Translations for in elkaar rammen from Dutch to Swedish

in elkaar rammen:

in elkaar rammen verbe (ram in elkaar, ramt in elkaar, ramde in elkaar, ramden in elkaar, in elkaar geramd)

  1. in elkaar rammen (afrossen; in elkaar timmeren; aframmelen; 'n aframmeling geven)
    förstöra; krossa; vandalisera; sabla ner
    • förstöra verbe (förstör, förstörde, förstört)
    • krossa verbe (krossar, krossade, krossat)
    • vandalisera verbe (vandaliserar, vandaliserade, vandaliserat)
    • sabla ner verbe (sablar ner, sablade ner, sablat ner)

Conjugations for in elkaar rammen:

o.t.t.
  1. ram in elkaar
  2. ramt in elkaar
  3. ramt in elkaar
  4. rammen in elkaar
  5. rammen in elkaar
  6. rammen in elkaar
o.v.t.
  1. ramde in elkaar
  2. ramde in elkaar
  3. ramde in elkaar
  4. ramden in elkaar
  5. ramden in elkaar
  6. ramden in elkaar
v.t.t.
  1. heb in elkaar geramd
  2. hebt in elkaar geramd
  3. heeft in elkaar geramd
  4. hebben in elkaar geramd
  5. hebben in elkaar geramd
  6. hebben in elkaar geramd
v.v.t.
  1. had in elkaar geramd
  2. had in elkaar geramd
  3. had in elkaar geramd
  4. hadden in elkaar geramd
  5. hadden in elkaar geramd
  6. hadden in elkaar geramd
o.t.t.t.
  1. zal in elkaar rammen
  2. zult in elkaar rammen
  3. zal in elkaar rammen
  4. zullen in elkaar rammen
  5. zullen in elkaar rammen
  6. zullen in elkaar rammen
o.v.t.t.
  1. zou in elkaar rammen
  2. zou in elkaar rammen
  3. zou in elkaar rammen
  4. zouden in elkaar rammen
  5. zouden in elkaar rammen
  6. zouden in elkaar rammen
en verder
  1. ben in elkaar geramd
  2. bent in elkaar geramd
  3. is in elkaar geramd
  4. zijn in elkaar geramd
  5. zijn in elkaar geramd
  6. zijn in elkaar geramd
diversen
  1. ram in elkaar!
  2. ramt in elkaar!
  3. in elkaar geramd
  4. in elkaar rammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for in elkaar rammen:

NounRelated TranslationsOther Translations
förstöra afbraak; sloop
VerbRelated TranslationsOther Translations
förstöra 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren aantasten; aanvreten; afbreken; bederven; beschadigen; breken; iets bederven; iets vergallen; liquideren; neerhalen; omverhalen; ontkrachten; ontzenuwen; ruineren; slopen; stukmaken; te gronde richten; uit elkaar halen; uitroeien; verbroddelen; verdelgen; vergallen; verkankeren; verklungelen; verknallen; verknoeien; vernielen; vernietigen; verpesten; verwoesten; verzieken; weerleggen
krossa 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren aan stukken breken; afslijpen; bedwingen; beteugelen; breken; erafslijpen; fijn drukken; fijndrukken; fijnmaken; in bedwang houden; in de prak rijden; kapotdrukken; onderdrukken; platdrukken; platmaken; pletten; smashen; stukbreken; terughouden; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; vijzelen
sabla ner 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren
vandalisera 'n aframmeling geven; aframmelen; afrossen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren
OtherRelated TranslationsOther Translations
förstöra laten exploderen; opblazen

Related Translations for in elkaar rammen