Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. stoten op:


Dutch

Detailed Translations for stoten op from Dutch to Swedish

stoten op:

stoten op verbe (stoot op, stootte op, stootten op, gestoten op)

  1. stoten op (botsen; op elkaar stoten; aanrijden; op elkaar knallen)
    kollidera; stöta ihop; stöta inpå
    • kollidera verbe (kolliderar, kolliderade, kolliderat)
    • stöta ihop verbe (stöter ihop, stötte ihop, stött ihop)
    • stöta inpå verbe (stöter inpå, stötte inpå, stött inpå)

Conjugations for stoten op:

o.t.t.
  1. stoot op
  2. stoot op
  3. stoot op
  4. stoten op
  5. stoten op
  6. stoten op
o.v.t.
  1. stootte op
  2. stootte op
  3. stootte op
  4. stootten op
  5. stootten op
  6. stootten op
v.t.t.
  1. heb gestoten op
  2. hebt gestoten op
  3. heeft gestoten op
  4. hebben gestoten op
  5. hebben gestoten op
  6. hebben gestoten op
v.v.t.
  1. had gestoten op
  2. had gestoten op
  3. had gestoten op
  4. hadden gestoten op
  5. hadden gestoten op
  6. hadden gestoten op
o.t.t.t.
  1. zal stoten op
  2. zult stoten op
  3. zal stoten op
  4. zullen stoten op
  5. zullen stoten op
  6. zullen stoten op
o.v.t.t.
  1. zou stoten op
  2. zou stoten op
  3. zou stoten op
  4. zouden stoten op
  5. zouden stoten op
  6. zouden stoten op
en verder
  1. ben gestoten op
  2. bent gestoten op
  3. is gestoten op
  4. zijn gestoten op
  5. zijn gestoten op
  6. zijn gestoten op
diversen
  1. stoot op!
  2. stoott op!
  3. gestoten op
  4. stotend op
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stoten op:

NounRelated TranslationsOther Translations
stöta ihop horten; schokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
kollidera aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op
stöta ihop aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op aanvaren
stöta inpå aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op

Related Translations for stoten op