Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitgebuit:
  2. uitbuiten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitgebuit from Dutch to Swedish

uitgebuit:

uitgebuit adj

  1. uitgebuit (geëxploiteerd)

Translation Matrix for uitgebuit:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
använd geëxploiteerd; uitgebuit aangewend; toegepast
använt geëxploiteerd; uitgebuit aangewend; doorgesleten; toegepast
utnyttjat geëxploiteerd; uitgebuit

Related Words for "uitgebuit":

  • uitgebuite

uitgebuit form of uitbuiten:

uitbuiten verbe (buit uit, buitte uit, buitten uit, uitgebuit)

  1. uitbuiten (exploiteren)
    exploatera; bygga ut
    • exploatera verbe (exploaterar, exploaterade, exploaterat)
    • bygga ut verbe (bygger ut, byggde ut, byggt ut)
  2. uitbuiten (beroven; ontdoen)
    utnyttja
    • utnyttja verbe (utnyttjar, utnyttjade, utnyttjat)

Conjugations for uitbuiten:

o.t.t.
  1. buit uit
  2. buit uit
  3. buit uit
  4. buiten uit
  5. buiten uit
  6. buiten uit
o.v.t.
  1. buitte uit
  2. buitte uit
  3. buitte uit
  4. buitten uit
  5. buitten uit
  6. buitten uit
v.t.t.
  1. heb uitgebuit
  2. hebt uitgebuit
  3. heeft uitgebuit
  4. hebben uitgebuit
  5. hebben uitgebuit
  6. hebben uitgebuit
v.v.t.
  1. had uitgebuit
  2. had uitgebuit
  3. had uitgebuit
  4. hadden uitgebuit
  5. hadden uitgebuit
  6. hadden uitgebuit
o.t.t.t.
  1. zal uitbuiten
  2. zult uitbuiten
  3. zal uitbuiten
  4. zullen uitbuiten
  5. zullen uitbuiten
  6. zullen uitbuiten
o.v.t.t.
  1. zou uitbuiten
  2. zou uitbuiten
  3. zou uitbuiten
  4. zouden uitbuiten
  5. zouden uitbuiten
  6. zouden uitbuiten
en verder
  1. ben uitgebuit
  2. bent uitgebuit
  3. is uitgebuit
  4. zijn uitgebuit
  5. zijn uitgebuit
  6. zijn uitgebuit
diversen
  1. buit uit!
  2. buit uit!
  3. uitgebuit
  4. uitbuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitbuiten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bygga ut exploiteren; uitbuiten aanbouwen; bijbouwen; expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
exploatera exploiteren; uitbuiten munt uitslaan
utnyttja beroven; ontdoen; uitbuiten munt uitslaan; profiteren; speculeren met krediet; voordeel trekken

Wiktionary Translations for uitbuiten:


Cross Translation:
FromToVia
uitbuiten exploatera exploit — use for one’s advantage
uitbuiten utnyttja; exploatera exploiterfaire valoir une chose, en tirer le profit du produit.