Dutch

Detailed Translations for ontbieden from Dutch to French

ontbieden:

ontbieden verbe (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)

  1. ontbieden (oproepen; sommeren)
    convoquer; appeler; appeler à; sommer; remémorer; citer en justice; interpeller; notifier; intimer; assigner en justice; paraître devant le tribunal; sommer de
    • convoquer verbe (convoque, convoques, convoquons, convoquez, )
    • appeler verbe (appelle, appelles, appelons, appelez, )
    • appeler à verbe
    • sommer verbe (somme, sommes, sommons, sommez, )
    • remémorer verbe (remémore, remémores, remémorons, remémorez, )
    • interpeller verbe (interpelle, interpelles, interpellons, interpellez, )
    • notifier verbe (notifie, notifies, notifions, notifiez, )
    • intimer verbe (intime, intimes, intimons, intimez, )
    • sommer de verbe
  2. ontbieden (oproepen; laten komen; tevoorschijn roepen)
    invoquer; appeler; convoquer; laisser venir; amener à soi
    • invoquer verbe (invoque, invoques, invoquons, invoquez, )
    • appeler verbe (appelle, appelles, appelons, appelez, )
    • convoquer verbe (convoque, convoques, convoquons, convoquez, )

Conjugations for ontbieden:

o.t.t.
  1. ontbied
  2. ontbiedt
  3. ontbiedt
  4. ontbieden
  5. ontbieden
  6. ontbieden
o.v.t.
  1. ontbood
  2. ontbood
  3. ontbood
  4. ontboden
  5. ontboden
  6. ontboden
v.t.t.
  1. heb ontboden
  2. hebt ontboden
  3. heeft ontboden
  4. hebben ontboden
  5. hebben ontboden
  6. hebben ontboden
v.v.t.
  1. had ontboden
  2. had ontboden
  3. had ontboden
  4. hadden ontboden
  5. hadden ontboden
  6. hadden ontboden
o.t.t.t.
  1. zal ontbieden
  2. zult ontbieden
  3. zal ontbieden
  4. zullen ontbieden
  5. zullen ontbieden
  6. zullen ontbieden
o.v.t.t.
  1. zou ontbieden
  2. zou ontbieden
  3. zou ontbieden
  4. zouden ontbieden
  5. zouden ontbieden
  6. zouden ontbieden
en verder
  1. ben ontboden
  2. bent ontboden
  3. is ontboden
  4. zijn ontboden
  5. zijn ontboden
  6. zijn ontboden
diversen
  1. ontbied!
  2. ontbiedt!
  3. ontboden
  4. ontbiedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontbieden:

NounRelated TranslationsOther Translations
convoquer aanschrijven; aanzeggen
sommer aanschrijven; aanzeggen
VerbRelated TranslationsOther Translations
amener à soi laten komen; ontbieden; oproepen; tevoorschijn roepen bijhalen
appeler laten komen; ontbieden; oproepen; sommeren; tevoorschijn roepen aanroepen; aantekenen; appelleren; appèl aantekenen; bellen; benoemen; beroep doen op; bestempelen; betitelen; binnen halen; binnenroepen; dagvaarden; door de telefoon praten; een naam geven; erbij halen; erbij roepen; iemand opbellen; inroepen; noemen; opbellen; praaien; roepen; telefoneren; telefoontje plegen; toeroepen; vernoemen; verzet aantekenen
appeler à ontbieden; oproepen; sommeren aanroepen; erbij halen; erbij roepen; toeroepen
assigner en justice ontbieden; oproepen; sommeren
citer en justice ontbieden; oproepen; sommeren dagvaarden
convoquer laten komen; ontbieden; oproepen; sommeren; tevoorschijn roepen aanroepen; aanschrijven; aanzeggen; bijeen roepen; bijeenroepen; convoceren; erbij halen; erbij roepen; kennis geven; konde doen; samenroepen; toeroepen
interpeller ontbieden; oproepen; sommeren aanroepen; doorvragen; doorzagen; interpelleren; naroepen; toeroepen; uitvragen
intimer ontbieden; oproepen; sommeren aanmanen; aanmanen tot een verplichting; dagen; manen; sommeren; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
invoquer laten komen; ontbieden; oproepen; tevoorschijn roepen aankaarten; aanroepen; aansnijden; aanvoeren; beroepen; entameren; erbij halen; erbij roepen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen; toeroepen
laisser venir laten komen; ontbieden; oproepen; tevoorschijn roepen
notifier ontbieden; oproepen; sommeren aanschrijven; aanzeggen; afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; iets aankondigen; informeren; inlichten; kennis geven; konde doen; op de hoogte brengen; openbaar maken; oplezen; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen
paraître devant le tribunal ontbieden; oproepen; sommeren
remémorer ontbieden; oproepen; sommeren terughalen; terugroepen
sommer ontbieden; oproepen; sommeren aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanschrijven; aanzeggen; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; kennis geven; konde doen; manen; met aandrang herinneren; opdragen; rappelleren; sommeren; verordenen
sommer de ontbieden; oproepen; sommeren aanmanen; aanmanen tot een verplichting; herinneren; manen; niet vergeten; onthouden; sommeren

Wiktionary Translations for ontbieden:


Cross Translation:
FromToVia
ontbieden convoquer; convier summon — to ask someone to come

Related Translations for ontbieden