Dutch

Detailed Synonyms for geraakt in Dutch

geraakt:


raken:

raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)

  1. raken
    betreffen; aangaan; raken
    • betreffen verbe (betref, betreft, betrof, betroffen, betroffen)
    • aangaan verbe (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  2. raken
    beïnvloeden; treffen; raken
    • beïnvloeden verbe (beïnvloed, beïnvloedt, beïnvloedde, beïnvloedden, beïnvloed)
    • treffen verbe (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  3. raken
    treffen; beroeren; raken
    • treffen verbe (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • beroeren verbe (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  4. raken
    treffen; terechtkomen; raken
    • treffen verbe (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • terechtkomen verbe (kom terecht, komt terecht, kwam terecht, kwamen terecht, terechtgekomen)
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  5. raken
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    treffen; ontroeren
    • treffen verbe (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • ontroeren verbe (ontroer, ontroert, ontroerde, ontroerden, ontroerd)
    raken
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • de kogel raakte hem in de schouder1
  6. raken
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    raken; treffen
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • de kogel raakte hem in de schouder1
    • treffen verbe (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
      • de soldaat werd door een kogel getroffen1
  7. raken
    – even vastpakken, tegen iets of iemand aankomen 1
    aankomen; raken; aanraken
    – even vastpakken, tegen iets of iemand aankomen 1
    • aankomen verbe (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
      • mijn arm doet pijn, je mag daar niet aankomen1
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • de ballon raakte de grond1
    • aanraken verbe (raak aan, raakt aan, raakte aan, raakten aan, aangeraakt)
      • ik kan het niet hebben dat hij me aanraakt1
  8. raken
    – hem ontroeren 1
    raken
    – hem ontroeren 1
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • zijn opmerking raakte me erg1
  9. raken
    – het worden 1
    raken
    – het worden 1
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • hij raakte totaal overstuur1

Conjugations for raken:

o.t.t.
  1. raak
  2. raakt
  3. raakt
  4. raken
  5. raken
  6. raken
o.v.t.
  1. raakte
  2. raakte
  3. raakte
  4. raakten
  5. raakten
  6. raakten
v.t.t.
  1. heb geraakt
  2. hebt geraakt
  3. heeft geraakt
  4. hebben geraakt
  5. hebben geraakt
  6. hebben geraakt
v.v.t.
  1. had geraakt
  2. had geraakt
  3. had geraakt
  4. hadden geraakt
  5. hadden geraakt
  6. hadden geraakt
o.t.t.t.
  1. zal raken
  2. zult raken
  3. zal raken
  4. zullen raken
  5. zullen raken
  6. zullen raken
o.v.t.t.
  1. zou raken
  2. zou raken
  3. zou raken
  4. zouden raken
  5. zouden raken
  6. zouden raken
en verder
  1. ben geraakt
  2. bent geraakt
  3. is geraakt
  4. zijn geraakt
  5. zijn geraakt
  6. zijn geraakt
diversen
  1. raak!
  2. raakt!
  3. geraakt
  4. rakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

raken [znw.] nom

  1. raken
    het treffen; raken

Related Words for "raken":

  • rak

Alternate Synonyms for "raken":


Antonyms for "raken":


Related Definitions for "raken":

  1. even vastpakken, tegen iets of iemand aankomen1
    • de ballon raakte de grond1
  2. hem ontroeren1
    • zijn opmerking raakte me erg1
  3. het worden1
    • hij raakte totaal overstuur1
  4. hem een klap, schot of stoot toebrengen1
    • de kogel raakte hem in de schouder1

geraakt form of geraken:

geraken verbe (geraak, geraakt, geraakte, geraakten, geraakt)

  1. geraken
    terechtkomen; geraken; verzeilen; belanden
    • terechtkomen verbe (kom terecht, komt terecht, kwam terecht, kwamen terecht, terechtgekomen)
    • geraken verbe (geraak, geraakt, geraakte, geraakten, geraakt)
    • verzeilen verbe
    • belanden verbe (beland, belandt, belandde, belandden, beland)
  2. geraken
    terecht komen; geraken

Conjugations for geraken:

o.t.t.
  1. geraak
  2. geraakt
  3. geraakt
  4. geraken
  5. geraken
  6. geraken
o.v.t.
  1. geraakte
  2. geraakte
  3. geraakte
  4. geraakten
  5. geraakten
  6. geraakten
v.t.t.
  1. ben geraakt
  2. bent geraakt
  3. is geraakt
  4. zijn geraakt
  5. zijn geraakt
  6. zijn geraakt
v.v.t.
  1. was geraakt
  2. was geraakt
  3. was geraakt
  4. waren geraakt
  5. waren geraakt
  6. waren geraakt
o.t.t.t.
  1. zal geraken
  2. zult geraken
  3. zal geraken
  4. zullen geraken
  5. zullen geraken
  6. zullen geraken
o.v.t.t.
  1. zou geraken
  2. zou geraken
  3. zou geraken
  4. zouden geraken
  5. zouden geraken
  6. zouden geraken
diversen
  1. geraak!
  2. geraakt!
  3. geraakt
  4. gerakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze